ECLI:NL:CRVB:2023:328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
20/740 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en motiveringsgebrek in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die bezwaar maakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad had eerder, op 9 augustus 2022, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet toereikend was gemotiveerd. Het Uwv had in reactie op deze tussenuitspraak rapporten overgelegd van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, maar de Raad oordeelt dat het motiveringsgebrek niet is hersteld. De Raad concludeert dat er onvoldoende rekening is gehouden met de medische informatie en de beperkingen van de appellant, met name met betrekking tot hand- en vingergebruik. De eerder geselecteerde functies zijn niet meer geschikt voor de appellant, en de Raad vernietigt het besluit van het Uwv. Het Uwv wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij een nieuwe medische en arbeidskundige beoordeling noodzakelijk is. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

20.740 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 januari 2020, 19/905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam B.V.] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 22 februari 2023
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 9 augustus 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:1761, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een reactie van 29 augustus 2022 gegeven met daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Appellant heeft op 13 oktober 2022 een zienswijze ingediend.
Werkgeefster heeft op 22 november 2022 een zienswijze ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Er wordt volstaan met het volgende.
1.2.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het bestreden besluit niet toereikend is gemotiveerd, omdat de enkele verwijzing door de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het lichamelijk onderzoek van 31 mei 2018 niet kon dienen als motivering dat er geen aanleiding is voor het aannemen van nadere beperkingen op hand- en vingergebruik in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarbij was de later ontvangen informatie van de orthopedisch chirurg en informatie van de arts uit Turkije van belang. Ook was van belang dat in de geselecteerde functies een (kenmerkende) belasting geldt op de beoordelingspunten voor hand- en vingergebruik en fijne motoriek. Het Uwv is opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen waarbij is opgemerkt dat, als door het verloop van de tijd het functioneren van de vingers niet meer onderzocht kan worden, dit voor risico van het Uwv hoort te komen.
1.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport (door het Uwv op 24 augustus 2022 ontvangen) te kennen gegeven dat appellant op de beoordelingsdatum (beginnende) ulnaropathie van de rechterhand had. Dit geeft naast tintelingen en eventuele pijnklachten sensibiliteitsstoornissen van de ulnaire zijde van de vierde en vijfde vinger en kan krachtverlies geven. Door de sensibiliteitsstoornis is er sprake van beperkte tastzin van deze vingers. De functie (motoriek) van de hand en vingers blijft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep intact en leidt niet tot beperkingen in de handfunctie voor de handgrepen, afgezien van licht krachtverlies. De arts heeft in de FML van 24 augustus 2022, geldig vanaf 8 maart 2018, beperkingen op de volgende beoordelingspunten toegevoegd aan de al eerder aangenomen beperkingen:
4.3.6.
Hand- en vingergebruik. Knijp-/grijpkracht is beperkt. Toelichting: kan geen grote knijp- of grijpkracht uitoefenen.
4.4.1.
Tastzin beperkt, namelijk: rechter pink en ringvinger.
4.14. 4.14.1 (
licht beperkt) is vervallen en gewijzigd in 4.14.2 (beperkt): tillen of dragen beperkt, kan ongeveer 5 kg tillen of dragen.
1.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 26 augustus 2022 geconcludeerd dat de eerder geselecteerde voorbeeldfuncties na wijziging van de FML nog steeds geschikt zijn.
1.5.
Het Uwv heeft in de brief van 29 augustus 2022 vermeld van mening te zijn dat het motiveringsgebrek met deze rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is hersteld.
1.6.
Appellant heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven van mening te zijn dat de opdracht in de tussenuitspraak niet goed is uitgevoerd en het gebrek niet is hersteld. Volgens appellant is onvoldoende aandacht gegeven aan de klachten ter plaatse van de cubitale tunnel en zijn in de FML onvoldoende beperkingen daarvoor en voor het hand- en vingergebruik aangenomen. Daarnaast heeft appellant herhaald dat de primaire verzekeringsarts het uitvoeren van de hand- en vingergrepen en de fijne motoriek van de vingers niet heeft onderzocht. Dat dit niet meer onderzocht kan worden moet voor risico van het Uwv blijven. Appellant had op de beoordelingsdatum onder meer beperkingen voor schrijven, repetitieve handelingen, reiken, boven schouderhoogte actief zijn en trillingsbelasting. Verder betwist hij dat de fijne motoriek intact is. Door de pijnklachten heeft hij geen hoog handelingstempo in arbeid. Daarnaast zijn volgens appellant ten onrechte geen beperkingen in de FML aangenomen voor psychische klachten. Hij heeft bij zijn zienswijze een verslag van de behandelend psycholoog van 6 juli 2022 gevoegd.
1.7.
Werkgeefster heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat het Uwv het gebrek voldoende heeft hersteld. Daarbij heeft de werkgeefster erop gewezen dat het aan een verzekeringsarts blijft om op basis van medisch objectiveerbare gegevens tot een vastlegging van de beperkingen voor arbeid te komen en dat op basis van medisch objectiveerbare gegevens er geen aanleiding is voor beperkingen voor de verschillende handgrepen. Voor het geval de Raad van oordeel is dat het Uwv het gebrek niet (voldoende) heeft hersteld is werkgeefster van mening dat dit niet voor haar rekening mag komen. Als door verloop van tijd het functioneren van de vingers niet meer kan worden onderzocht en dit voor risico van het Uwv hoort te komen, dan geldt dit volgens werkgeefster ook in het kader van de verdeling van het risico tussen het Uwv en werkgeefster als eigenrisicodraagster voor de Ziektewet. Daarnaast is het voor werkgeefster onduidelijk waarom geen functies geselecteerd zouden kunnen worden waarin het hand- en vingergebruik (bijna) niet voorkomt.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
In de tussenuitspraak is overwogen dat de stelling dat appellant door de pijnklachten andere klachten heeft ontwikkeld niet was onderbouwd. In deze uitspraak kan bespreking van andere klachten daarom niet aan de orde komen. Daar wordt aan toegevoegd dat de door appellant na de tussenuitspraak overgelegde medische informatie over zijn psychische klachten ziet op een periode ruim na de datum in geding. Voor de noodzaak van een beperking op reiken, zoals door appellant in de zienswijze is aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden in de beschikbare medische stukken.
2.2.
Zoals in de tussenuitspraak onder 4.7 is vermeld had appellant bij de primaire verzekeringsarts en de orthopedisch chirurg te kennen gegeven dat hij onder andere last had van stijfheid van vingers. In het rapport van de primaire verzekeringsarts van 31 mei 2018 en de informatie van de orthopedisch chirurg van 9 januari 2018 is niet vermeld welke vingers het betreft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nu weliswaar enige beperkingen aangenomen voor de problematiek rond de cubitale tunnel, maar is niet ingegaan op de klachten die worden vermeld in de medische informatie van voor en na de beoordelingsdatum en die door appellant naar voren zijn gebracht. Hij heeft niet nader gemotiveerd waarom niet wordt uitgegaan van stijfheid van vingers en doof gevoel in de vingers en wat hiervan het mogelijke gevolg is voor het kunnen uitvoeren van verschillende hand- en vingergrepen en de fijne motoriek. Gelet op het ontbreken van onderzoek van de hand- en vingerfunctie door de verzekeringsarts op 31 mei 2018, is de motivering die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het onder 1.3 genoemde rapport heeft gegeven onvoldoende overtuigend. Op grond van de klachten en de aanwezige medische informatie zijn er aanwijzingen voor meer beperkingen voor hand- en vingergebruik en fijne motoriek dan in de FML van 24 augustus 2022 is aangenomen. Dat door tijdsverloop het functioneren van de vingers nu niet meer kan worden onderzocht, komt – zoals in de tussenuitspraak is overwogen – voor risico van het Uwv. Dit klemt te meer nu het in de drie geselecteerde functies van productiemedewerker industrie met SBC-code 111180, inpakker met SBC-code 111190 en wikkelaar met SBC-code 267053 gaat om kenmerkende belastingen op meerdere hand- en vingergrepen, in de functies met SBCcodes 111180 en 267053 ook om een kenmerkende belasting op fijne motoriek en in deze laatste functie is ten slotte ook een goede tastzin in duim en wijsvinger vereist. De Raad is er niet van overtuigd dat appellant in staat is om de aan deze functies verbonden werkzaamheden te verrichten. Deze functies moeten daarom vervallen.
2.3.
Hieruit volgt dat het Uwv het in de tussenuitspraak vastgestelde motiveringsgebrek niet heeft hersteld. De aangevallen uitspraak wordt daarom vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd.
3. Het Uwv wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarvoor een nieuwe medische en arbeidskundige beoordeling zal moeten plaatsvinden met inachtneming van deze uitspraak. Het Uwv zal dan ook moeten beslissen of aanleiding bestaat voor vergoeding van de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Eventuele gevolgen van een gewijzigd besluit voor werkgeefster kunnen in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.
4. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met
toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 837,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, waarde 1 punt € 837,-) en € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze na de tussenuitspraak, 0,5 punt voor het bijwonen van de nadere zitting), in totaal € 2.511,- voor verleende rechtsbijstand. De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting van 7 juli 2022 komen tot een bedrag van € 55,20 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 februari 2019 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen de nieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.566,20;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E.X.R. Yi