Uitspraak
21 2341 WIA
11 juni 2021, 20/786 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
22 maart 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die voorheen werkzaam was als meewerkend voorman groenvoorziening, had zich op 14 april 2015 ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant meldde zich op 13 mei 2019 opnieuw bij het Uwv met toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde opnieuw een WIA-uitkering toe te kennen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en de belastbaarheid van appellant op de juiste wijze had vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen, met name met betrekking tot slaapproblematiek, waren onderschat. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De informatie van de huisarts die appellant in hoger beroep overlegde, gaf geen aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.