ECLI:NL:CRVB:2023:331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
21/2341 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en toename beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die voorheen werkzaam was als meewerkend voorman groenvoorziening, had zich op 14 april 2015 ziek gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant meldde zich op 13 mei 2019 opnieuw bij het Uwv met toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde opnieuw een WIA-uitkering toe te kennen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en de belastbaarheid van appellant op de juiste wijze had vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen, met name met betrekking tot slaapproblematiek, waren onderschat. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De informatie van de huisarts die appellant in hoger beroep overlegde, gaf geen aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 2341 WIA

Datum uitspraak: 22 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 juni 2021, 20/786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.M.J. Schrijver hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 maart 2022 heeft mr. Schrijver zich als gemachtigde aan de procedure onttrokken.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Appellant heeft door middel van een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als meewerkend voorman groenvoorziening voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 14 april 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 15 november 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant na afloop van de voor hem geldende voorgeschreven wachttijd met ingang van 16 december 2017 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.2.
Appellant heeft zich op 13 mei 2019 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten met ingang van 22 maart 2018. Naar aanleiding daarvan heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 22 maart 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 februari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 12 februari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 12 februari 2020 en een rapport van 21 februari 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag en is de belastbaarheid van appellant op de datum in geding op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan hun conclusies. Met betrekking tot het door appellant in beroep overgelegde rapport van 30 september 2020 van de verzekeringsarts H. Donkers van Lechner Consult heeft de rechtbank overwogen dat dit rapport het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep grotendeels bevestigt. Naar aanleiding van het rapport van Donkers heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aangenomen voor nachtdiensten en onregelmatige werktijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant verder geen (medische) argumenten aangevoerd om nog meer beperkingen aan te nemen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van ‘begeleiding’, en heeft appellant geen medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het Uwv op dit punt een onjuiste inschatting heeft gemaakt. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen, zodat het Uwv volgens de rechtbank de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 maart 2018 terecht heeft vastgesteld op 32,76%. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat het Uwv in beroep de FML heeft aangepast en dus pas in beroep een deugdelijke motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Omdat het bestreden besluit, ook als wordt uitgegaan van de nader vastgestelde beperkingen, kan standhouden en aannemelijk is dat appellant niet door het gebrek is benadeeld, heeft de rechtbank aanleiding gezien om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De rechtbank heeft het Uwv daarom veroordeeld in de proceskosten van appellant en tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen met name met betrekking tot zijn slaapproblematiek zijn onderschat. Hij heeft daarbij verwezen naar de door hem aangevoerde gronden in bezwaar en beroep en informatie van zijn huisarts van 25 augustus 2021. Ter zitting heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv een onderzoek had moeten doen op zijn voormalige werkplek om duidelijk te maken hoe zwaar het werk daar was. Hij heeft de Raad ook gevraagd om benoeming van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft desgevraagd de in beroep aangepaste FML van 4 april 2021 en een rapport van 6 april 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dat rapport nader toegelicht dat de in het rapport van 20 januari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep weergegeven beperkingen alsnog zijn verwerkt in de FML van 4 april 2021.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 55, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2.
Niet in geschil is dat sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA, binnen vijf jaar na 16 december 2017. In geschil is de vraag of het Uwv, met inachtneming van deze toegenomen beperkingen, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van
22 maart 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, waarbij ook de slaapproblematiek van appellant is betrokken, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de door het Uwv in de FML van 4 april 2021 vastgestelde beperkingen. Deze informatie was bekend bij het Uwv of heeft geen betrekking op de hier in geding zijnde datum, 22 maart 2018. Anders dan appellant ter zitting heeft aangevoerd, bestaat er geen aanleiding om een onderzoek te laten verrichten op zijn voormalige werkplek. De arbeidsdeskundige heeft immers al geconcludeerd dat appellant niet in staat is om zijn eigen werk te verrichten.
4.5.
Gelet op het voorgaande zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv, zodat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi