ECLI:NL:CRVB:2023:332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die als pedagogisch medewerker/groepsleider werkte, heeft zich in 2015 ziek gemeld na een verkeersongeval. Na een periode van ziekte ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar was van mening dat zij in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100% per 16 oktober 2017, maar later verlaagd naar 37,66% per 16 oktober 2017 en 37,95% per 16 januari 2019. De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was om aan de beperkingen van appellante te twijfelen.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij recht heeft op een IVA-uitkering en heeft zij aanvullende rapporten en e-mails ingediend ter ondersteuning van haar claim. Het Uwv heeft de rechtbankuitspraak verdedigd en gesteld dat de verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid in het voordeel van appellante is uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende gemotiveerd was en dat er geen reden was om aan de geselecteerde functies te twijfelen. De Raad heeft het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.