ECLI:NL:CRVB:2023:374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
19/5038 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die werkzaam was als voorvrouw in een kringloopafdeling. Appellante had zich op 24 mei 2016 ziek gemeld na een auto-ongeluk en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, waarbij haar arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 100% was vastgesteld. Het Uwv heeft later de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 mei 2018 vastgesteld op minder dan 35%, wat appellante betwistte. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Raad de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op basis van een zorgvuldig onderzoek tot zijn besluit is gekomen. De deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, heeft vastgesteld dat er geen sprake was van wisselende belastbaarheid en dat de FML op enkele punten moest worden aangepast. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

19 5038 WIA

Datum uitspraak: 1 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 oktober 2019, UTR 19/1156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.J. Dennekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dennekamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E Moerman-Bootsma.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft verzekeringsarts
L. Greveling-Fockens als onafhankelijk deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft op 28 juli 2022 een rapport uitgebracht.
In reactie op dit rapport heeft het Uwv een rapport van 29 augustus 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2022 en een rapport van 23 september 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellante is werkzaam geweest als voorvrouw in kringloopafdeling voor 32,28 uur per week. Zij heeft zich op 24 mei 2016 ziek gemeld met klachten als gevolg van een
auto-ongeval. Bij besluit van 22 mei 2018 heeft het Uwv appellante met ingang van 22 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. De loongerelateerde periode loopt tot en met 21 september 2020. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante sterk wisselende mogelijkheden heeft op grond waarvan zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
1.2.
Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt omdat zij van mening is dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd op welke gronden de verwachting gebaseerd is dat de medische situatie op lange termijn aanzienlijk zal verbeteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gezien en heeft psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, anders dan de verzekeringsarts, vastgesteld dat appellante niet voldoet aan het criterium van sterk wisselende mogelijkheden, omdat geen sprake is van een periodiek langere tijd waarin zij niet of nauwelijks zelfredzaam is of waarbij de zelfredzaamheid binnen drie maanden verloren zal worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens beperkingen vastgesteld in een FML van 4 oktober 2018. Met deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een vijftal functies geselecteerd op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit op 22 mei 2018 nader is vastgesteld op 6,62%. Bij brief van 7 december 2018 heeft het Uwv appellante op de hoogte gebracht van het gewijzigde standpunt en heeft appellante in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van de brief hierop schriftelijk of telefonisch te reageren. Appellante heeft bij brieven van 20 december 2018 en 7 januari 2019 haar zienswijze op dit voornemen gegeven. Op 18 januari 2019 heeft het Uwv de gemachtigde van appellante telefonisch verzocht om verder uitstel van de beslistermijn. Namens appellante is meegedeeld dat zonder tegenbericht akkoord wordt gegaan met verder uitstel. Appellante heeft niet meer gereageerd. In de zienswijze van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen. Bij besluit van 12 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Vastgesteld is dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 mei 2018 minder dan 35% bedraagt maar dat appellante de loongerelateerde WGA-uitkering blijft ontvangen tot en met 21 september 2020.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij maar een termijn van twee weken heeft gekregen om een zienswijze in te dienen tegen de voorgenomen wijziging van het besluit. Het ligt op de weg van de gemachtigde om zo nodig uitstel aan het Uwv te vragen voor het indienen van een zienswijze. Dat de gemachtigde dit heeft nagelaten komt voor appellantes risico. Dat er door het Uwv niet uitdrukkelijk de gelegenheid is gegeven voor een mondelinge toelichting, betekent niet dat er sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv niet heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius, omdat de WIA-uitkering van appellante onveranderd wordt doorbetaald tot en met 21 september 2020. Bij een ongewijzigde belastbaarheid zal de WIA-uitkering pas daarna worden beëindigd. De rechtbank ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naast zijn eigen psychologisch en lichamelijk medisch onderzoek, informatie van de behandelend sector bij zijn oordeel betrokken. De rechtbank kan de uitleg van het begrip ‘sterk wisselende mogelijkheden’ volgen en ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat aan de criteria daarvoor is voldaan. Daarom is terecht een FML opgemaakt. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om benoeming van een deskundige afgewezen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt, zodat de functies geschikt zijn voor appellante. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante de Nederlandse taal voldoende beheerst om de functies te kunnen vervullen nu daarin een beheersing van de Nederlandse taal op eenvoudig niveau vereist is en haar opleidingsniveau op niveau 2 is vastgesteld. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmaninkomen in de beroepsfase heeft aangepast, wat heeft geleid tot een gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid van 14,14%, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden gehandhaafd. Zij heeft herhaald dat het niet aan haar is om uitstel te vragen voor indiening van een zienswijze tegen de voorgenomen wijziging van het besluit. Voorts is appellante een instantie ontnomen omdat in bezwaar een volledig nieuw besluit is genomen op een nieuwe medische en arbeidskundige grondslag. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag. Appellante heeft in de brieven van
20 december 2018 en 7 januari 2019 uitgebreid uiteengezet waarom het medisch standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist is. Er is onvoldoende rekening gehouden met de lichamelijke klachten en er zijn ten onrechte geen beperkingen vastgesteld voor de cognitieve klachten. Appellante acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bezwaar afdoet met de zin dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn waarna het standpunt is gehandhaafd, is onbegrijpelijk. Van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had een uitgebreidere motivering gevergd mogen worden temeer omdat de primaire verzekeringsarts en de bedrijfsarts de beperkingen van appellante beduidend ernstiger hebben ingeschat. Het Uwv mist de bevoegdheid om nadelige beslissingen in de bezwaarfase te nemen als niet aannemelijk is dat de primaire verzekeringsarts een fout heeft begaan. Tot slot heeft appellante vermeld dat zij zich bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft kunnen laten bijstaan door een tolk waardoor zij onvoldoende in staat was haar zienswijze te verwoorden. Appellante heeft verzocht om benoeming van een deskundige omdat zij recht heeft op een eerlijk proces.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bepleit.
3.3.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellante heeft de Raad het aangewezen geacht om zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige. De deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens is in haar rapport van 28 juli 2022 tot de conclusie gekomen dat bij appellante op de datum in geding, 22 mei 2018, geen sprake was van wisselende belastbaarheid en daarmee ook niet van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De deskundige heeft zich grotendeels kunnen verenigen met de voor appellante vastgestelde belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 4 oktober 2018. Zij acht wel aanvullende beperkingen nodig op het item persoonlijk risico als ook dat lopen en staan tijdens het werk in combinatie niet meer dan de helft van de werkdag mag voorkomen.
3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de deskundige geadviseerde aanvullende beperkingen overgenomen en de FML op 30 augustus 2022 aangepast. Bij rapport van 23 september 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de aangepaste FML en na raadpleging van het CBBS vastgesteld dat één van de eerder geselecteerde functies (textielproductenmaker, SBC-code 111160) komt te vervallen, dat de overige vier functies onverminderd geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 14,14% is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag en of terecht is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 22 mei 2018, de datum in geding, minder dan 35% is.
4.2.
De procedurele grond dat het niet aan appellante is om uitstel te vragen voor indiening van een zienswijze tegen de voorgenomen wijziging van het besluit, slaagt niet. De overwegingen van de rechtbank daarover worden geheel onderschreven. Appellante heeft geen verzoek om uitstel ingediend zodat het Uwv hierop ook niet heeft kunnen reageren. Voorts blijkt uit de stukken dat er op 18 januari 2019 telefonisch contact is geweest met de gemachtigde van appellante. Ook in dat telefoongesprek had hij een verzoek om uitstel kunnen doen. Overigens heeft appellante in de brieven van 20 december 2018 en
7 januari 2019 gronden tegen de voorgenomen wijziging van het primaire besluit aangevoerd. Niet is gebleken dat er gronden zijn gemist noch dat er een instantie is gemist.
4.3.
Over de inhoudelijke kant van het geschil wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. Daarbij is van belang dat de deskundige appellante heeft gezien op een spreekuur op
14 juli 2022, waarbij een uitgebreide anamnese is afgenomen en appellante psychisch en lichamelijk is onderzocht. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante als ook de informatie van de artsen van het Uwv zijn door de deskundige bij de beoordeling betrokken. Vervolgens heeft de deskundige de medische gegevens gewogen en op de haar gestelde vragen een duidelijk antwoord gegeven. Zij heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de FML op de meeste punten gevolgd kan worden en op enkele punten aanpassing behoeft. Er is geen aanleiding om de deskundige niet te volgen.
4.3.2.
De aanvullende beperkingen die de deskundige in haar rapport heeft vermeld, zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen in de FML van 30 augustus 2022. Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 augustus 2022 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 september 2022 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante ook met de aanvullende beperkingen in staat moet worden geacht vier van de eerder geselecteerde functies te vervullen en dat hierdoor de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius. De overweging van de rechtbank wordt geheel onderschreven.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 mei 2018 was gesteld op minder dan 35%, terecht in stand heeft gelaten.
5. Gelet op de aanpassing van de FML en de nadere arbeidskundige motivering van de functies is de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling pas in hoger beroep voorzien van een juiste medische en arbeidskundige grondslag en daarmee van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vereist. Hierin wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-) voor verleende rechtsbijstand, vermeerderd met de reiskosten van € 15,76 die appellante heeft moeten maken voor het verschijnen ter zitting. Ook moet het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 1.689,76;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.L.K. Dagmar