ECLI:NL:CRVB:2023:40

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
22/1513 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant met beperkingen

Op 11 januari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn WGA-uitkering. Appellant, die eerder als inpakker werkte, had zich op 6 september 2008 ziek gemeld en ontving vanaf 2010 een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2020 concludeerde het Uwv dat appellant per 25 mei 2020 geen recht meer had op de uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de mentale impact van zijn pijnklachten en dat er onvoldoende aandacht was voor het voorkomen van een toename van zijn enkelklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 3 maart 2020 de beperkingen van appellant adequaat weergaf. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn klachten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van een situatie zonder benutbare mogelijkheden en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies passend waren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met M.C.G. van Dijk als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.

Uitspraak

22.1513 WIA

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2022, 20/8197 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.E. Mussche, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mussche. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als inpakker voor 35,70 uur per week. Op 6 september 2008 heeft appellant zich ziek gemeld met klachten van de linker enkel en voet. Het Uwv heeft appellant per 3 september 2010 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Vanaf 1 september 2011 is deze uitkering omgezet in een vervolguitkering.
1.2.
Appellant heeft zich op 4 februari 2020 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In dit kader is appellant op 3 maart 2020 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
3 maart 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 24 maart 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 25 mei 2020 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat appellant, rekening houdend met de wettelijke uitlooptermijn, per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 maart 2020, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2020 en rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 oktober 2020 en 25 november 2020, gegrond verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant per
30 december 2020 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft overwogen dat de primaire arts rekening heeft gehouden met de klachten van appellant aan de linkerenkel door in meerdere rubrieken beperkingen aan te nemen. Zo heeft het Uwv appellant onder andere beperkt geacht op het gebied van duwen, trekken, tillen, dragen, langdurig lopen, klimmen, langdurig staan en knielen in de FML. Voor meer beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullend rapport van 28 januari 2021 toegelicht dat er bij normaal lopen binnen de gestelde grenzen geen sprake is van overbelasting. Orthopedische schoenen kunnen de pijnklachten verminderen en slijtage vertragen. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt goed volgen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er al sprake is van overbelasting bij het lopen naar het werk of het lopen tijdens het werk bij een overwegend zittende functie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast toegelicht dat geen onderbouwing bestaat voor het aannemen van een beperking op knielen en hurken (beoordelingspunt 4.22). Hij heeft over de slaapproblemen, duizeligheid en concentratiestoornissen opgemerkt dat er geen medische gegevens zijn overgelegd op grond waarvan objectiveerbare beperkingen kunnen worden aangenomen. Er is geen bijkomende psychopathologie geconstateerd en appellant is niet in behandeling op psychisch gebied. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderschat wat de mentale impact is van de steeds aanwezige pijnklachten. Daarnaast is onvoldoende onderkend dat met rust een toename van de enkelklachten dient te worden voorkomen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt in hoger beroep stukken van zijn orthopedische chirurg A.E. Witkamp van 10 januari 2019 en van zijn huisarts van
2 december 2022 overgelegd. Zijn huisarts heeft een brief van 7 maart 2022 van orthopedisch chirurg A. Deenik bijgevoegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2020 en 28 januari 2021 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 3 maart 2020 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Gelet op de enkelklachten heeft de arts van het Uwv beperkingen in de FML aangenomen op de beoordelingspunten duwen, trekken, tillen, dragen, langdurig lopen, klimmen, langdurig staan en geknield actief zijn. Ook zijn vanwege de fysieke belemmeringen beperkingen aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren en een beperking voor verhoogd persoonlijk risico. Met deze beperkingen worden pijn uitlokkende bewegingen (zoveel mogelijk) voorkomen.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd van zijn orthopedisch chirurg en zijn huisarts. Nog daargelaten dat de overgelegde informatie niet ziet op de datum in geding, heeft het Uwv terecht opgemerkt dat zich al informatie van orthopedisch chirurg Deenik en orthopeed F. Verhulst in het dossier bevond en dat deze informatie, zoals volgt uit de in 4.1 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, kenbaar is betrokken in de heroverweging. Met de rechtbank wordt daarnaast geoordeeld dat de orthopedisch chirurg heeft geadviseerd te stoppen met hardlopen maar niet dat de enkel in het geheel niet meer kan worden belast. Uit het nog overgelegde huisartsenjournaal volgen verder geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie zou hebben gemist. Dat appellant slaapproblemen heeft, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, leidt niet tot meer beperkingen omdat de verwijzing voor slaapapneu na de datum in geding heeft plaatsgevonden.
4.3.
Met de rechtbank wordt ook geoordeeld dat geen psychopathologie bestaat en dat appellant geen behandeling heeft ondergaan of ondergaat op psychisch gebied zodat evenmin aanknopingspunten bestaan voor de conclusie dat de beperkingen in de rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren in de FML zouden zijn onderschat. Daar wordt aan toegevoegd dat ook de medicatie die appellant op de datum in geding gebruikte, in acht is genomen. Het Uwv heeft met de in 4.1 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend toegelicht dat met de FML van 3 maart 2020 wordt tegemoet gekomen aan de geobjectiveerde klachten van appellant.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 3 maart 2020 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de rapporten van 26 oktober 2020, 25 november 2020 en 18 januari 2021. De beroepsgrond dat appellant voor de functie van telefonisch verkoper (SBC-code 315173) de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant een VWO diploma heeft behaald in Nigeria, dat hij sinds 2010 in Nederland is en een inburgeringscursus heeft gevolgd. Daar wordt aan toegevoegd dat op basis van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, er vanuit mag worden gegaan dat appellant de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bekwaamheid heeft, dan wel dat hij deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de reservefunctie van assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) geselecteerd die bij een berekening met inachtneming van deze functie in plaats van de functie van telefonische verkoper, eveneens zal leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 januari 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.C.G. van Dijk