ECLI:NL:CRVB:2023:407
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking door bestuursorgaan
Op 7 maart 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2648. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2021, met zaaknummer 20/7190. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda (appellant) had hoger beroep ingesteld, maar trok dit beroep in via een brief van 31 maart 2022. Namens de betrokkene, die in de uitspraak niet bij naam is genoemd, heeft mr. I.E. Mussche verzocht om de appellant te veroordelen in de proceskosten. Appellant heeft aangegeven zich te conformeren aan het oordeel van de Raad over de proceskostenveroordeling. Gezien de intrekking van het hoger beroep, heeft de Raad het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat op basis van artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten bij intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, die redelijkerwijs vergoed dienen te worden. De kosten zijn begroot op € 837,- voor verleende rechtsbijstand, waarbij de proceskosten in eerste aanleg al door de rechtbank waren toegekend.
De uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.