ECLI:NL:CRVB:2023:41

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/4021 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang na wijziging van beslissing op bezwaar door Uwv

Op 11 januari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. Het Uwv had in oktober 2020 besloten om de Ziektewetuitkering van appellante per 16 november 2020 te beëindigen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv te weinig beperkingen had aangenomen en dat zij niet in staat was om de voorbeeldfuncties te verrichten.

Tijdens de procedure heeft het Uwv op 28 juli 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij werd vastgesteld dat appellante vanaf 8 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt werd geacht. De beëindiging van de Ziektewetuitkering werd niet langer gehandhaafd. Appellante heeft op 6 september 2022 aangegeven het eens te zijn met deze gewijzigde beslissing, wat leidde tot de conclusie dat er feitelijk geen geschil meer bestond tussen partijen.

De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel appellante het hoger beroep niet heeft ingetrokken, er geen procesbelang meer was. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.518,-, en het Uwv werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 134,- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

21.4021 ZW

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
15 oktober 2021, 20/3113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft 12 juli 2022 een aantal vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Het onderzoek is geschorst.
Het Uwv heeft op 28 juli 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft op 6 september 2022 bericht dat zij het volledig eens is met de gewijzigde beslissing op bezwaar. Appellante heeft verzocht om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 14 december 2022. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit op bezwaar van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de werkgever tegen de voortzetting van de Ziektewetuitkering van appellante gegrond verklaard. De Ziektewetuitkering van appellante wordt per 16 november 2020 beëindigd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en het Uwv opgedragen het griffierecht te vergoeden.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv te weinig beperkingen heeft aangenomen en dat zij niet in staat is om de voorbeeldfuncties te verrichten.
4. De Raad stelt vast dat het Uwv op 28 juli 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarbij is vastgesteld dat appellante uitgaande van 8 november 2018 als eerste ziektedag doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht en dat zij op 4 november 2020 het einde van de wachttijd heeft bereikt. De beëindiging van de Ziektewetuitkering per
16 november 2020 is niet gehandhaafd.
5. Gelet op de reactie van appellante van 6 september 2022 is zij het geheel eens met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 28 juli 2022. Dit betekent dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het besluit van 28 juli 2022 niet in het geding wordt betrokken.
6. Vastgesteld wordt dat er feitelijk geen geschil meer bestaat tussen partijen. Dat brengt mee dat, nu appellante het hoger beroep niet heeft ingetrokken, het hoger beroep van appellante vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk wordt verklaard.
7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.518,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.C.G. van Dijk