Op 11 januari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. Het Uwv had in oktober 2020 besloten om de Ziektewetuitkering van appellante per 16 november 2020 te beëindigen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv te weinig beperkingen had aangenomen en dat zij niet in staat was om de voorbeeldfuncties te verrichten.
Tijdens de procedure heeft het Uwv op 28 juli 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij werd vastgesteld dat appellante vanaf 8 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt werd geacht. De beëindiging van de Ziektewetuitkering werd niet langer gehandhaafd. Appellante heeft op 6 september 2022 aangegeven het eens te zijn met deze gewijzigde beslissing, wat leidde tot de conclusie dat er feitelijk geen geschil meer bestond tussen partijen.
De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel appellante het hoger beroep niet heeft ingetrokken, er geen procesbelang meer was. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.518,-, en het Uwv werd opgedragen het betaalde griffierecht van € 134,- aan appellante te vergoeden.