ECLI:NL:CRVB:2023:415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
22/1846 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake arbeidsongeschiktheid en uitkering WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich in 2009 ziek meldde met psychische klachten, heeft in het verleden meerdere keren aanvragen gedaan voor uitkeringen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet (ZW). Deze aanvragen zijn steeds afgewezen, omdat appellant niet aan de vereiste arbeidsongeschiktheid voldeed. In augustus 2020 heeft appellant verzocht om terug te komen van eerdere besluiten, omdat bij hem in 2018 darmkanker was vastgesteld. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door geen medisch onderzoek te verrichten en dat de vaststelling van darmkanker als nieuw feit moet worden beschouwd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere besluiten in twijfel trekken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat de afwijzing van het verzoek om herziening terecht was. De Raad heeft benadrukt dat het gaat om de beperkingen die bestaan voor het verrichten van arbeid en dat de eerder bekende klachten van appellant al waren meegenomen in de eerdere beoordelingen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1846 WIA

Datum uitspraak: 8 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 mei 2022, 21/5122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als loodsmedewerker/heftruckchauffeur voor gemiddeld 39,38 uur per week. Op 15 juni 2009 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 6 februari 2012 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 13 juni 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 juli 2012 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 15 november 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2015 heeft deze Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Op 6 augustus 2012 heeft appellant zich, vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving, ziek gemeld vanwege een ziekenhuisopname. In verband hiermee heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van Ziektewet (ZW) toegekend. Een verzekeringsarts heeft op 5 februari 2013 een verklaring van arbeidsgeschiktheid afgegeven, waarin is neergelegd dat appellant per 5 maart 2013 geschikt is voor zijn werk. Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 5 maart 2013 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2013 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 5 februari 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2015 heeft deze Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3.
Appellant heeft op 15 oktober 2015 bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak aangevraagd. Bij besluit van 4 december 2015 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat appellant het minimumloon kan verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2016 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 27 juli 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 april 2020 heeft deze Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.4.
Bij brief van 21 augustus 2020 heeft appellant, voor zover hier van belang, het Uwv verzocht om terug te komen van:
  • het (in 1.1 genoemde) besluit van 6 februari 2012;
  • het (in 1.2 genoemde) besluit van 5 februari 2013;
  • het (in 1.2 genoemde) besluit van 12 maart 2013; en
  • het (in 1.3 genoemde) besluit van 4 december 2015.
Appellant heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat op 31 mei 2018 bij hem darmkanker is vastgesteld. De uit de darmkanker voortvloeiende klachten waren volgens appellant al aanwezig ten tijde van de genoemde besluiten. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn verzoek de volgende documenten overgelegd:
  • een brief van 31 mei 2018 van MDL-arts S.Y. de Boer met de uitslag van het bevolkingsonderzoek, waarin is te lezen dat de gevonden ontlasting in het bloed kan wijzen op darmkanker;
  • medische informatie van 7 juni 2018 van huisarts F.A.E. Vlasveld, waarin is vermeld: bevolkingsonderzoek darmkanker positief;
  • informatie van Bergman Clinics over een te verrichten darmonderzoek-coloscopie in verband met een darmonderzoek op 25 juni 2018.
1.5.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant heeft een verzekeringsarts het dossier en de ontvangen informatie bestudeerd. Bij besluit van 11 augustus 2021 heeft het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de hiervoor genoemde besluiten afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2021 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de stelling van appellant dat het Uwv het primaire besluit vanwege het verstrijken van de beslistermijn snel en daarom niet met de nodige zorgvuldigheid heeft genomen, heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in de bezwaarfase nader onderzoek mag doen en het bestreden besluit van een nadere motivering mag voorzien. Dat het Uwv de motivering in het bestreden besluit heeft aangevuld, leidt de rechtbank daarom niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om de eerdere besluiten te herzien vanwege nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De omstandigheid dat bij het bevolkingsonderzoek in 2018 naar voren is gekomen dat appellant mogelijk darmkanker heeft is weliswaar een nieuw feit, maar niet aannemelijk is dat appellant hiervan ten tijde van de eerdere besluiten al klachten had. Het bevolkingsonderzoek is immers ingesteld om in een vroeg stadium darmkanker vast te stellen, omdat deze vorm van kanker in het beginstadium vaak geen klachten veroorzaakt en zodat op tijd met de behandeling kan worden gestart. Ook verder is niet gebleken of enigszins onderbouwd dat appellant ten tijde van de eerdere besluiten aan darmkanker gerelateerde klachten ondervond. De verzekeringsarts heeft de door appellant in het beroepschrift genoemde pijnklachten in de gewrichten en rug betrokken bij de beoordeling destijds en meegenomen bij het vaststellen van de beperkingen. Onder deze omstandigheden is het volgens de rechtbank niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nader onderzoek heeft verricht en de aanvraag op basis van de door appellant overgelegde informatie en de dossiergegevens heeft beoordeeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit, gelet op wat appellant heeft aangevoerd, ook niet evident onredelijk geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een motiveringsgebrek heeft. Appellant is niet opgeroepen voor een gesprek, er heeft geen (medisch) onderzoek plaatsgehad naar de beperkingen van appellant en de verzekeringsarts heeft geen stukken opgevraagd. Verder vindt appellant het opvallend dat het Uwv één dag voor het verstrijken van de beslistermijn het primaire besluit heeft genomen. Dit wijst volgens appellant erop dat dit besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is genomen. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij hem na het bevolkingsonderzoek van 31 mei 2018 vastgestelde darmkanker moet worden gezien als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. De uit de darmkanker voortvloeiende klachten, zoals pijnklachten in gewrichten en rugpijn, waren volgens appellant ten tijde van de eerder genomen besluiten al aanwezig. Voor zover het Uwv stelt dat de diagnose darmkanker niet definitief is vastgesteld, wijst appellant op vaste rechtspraak (zie de uitspraken van de Raad van 2 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7575 en 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918) dat niet alleen de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek op de datum in geding.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de afwijzing van het verzoek van 21 augustus 2020 van appellant om terug te komen van de in 1.4 genoemde, in rechte vaststaande, besluiten. Het Uwv heeft op het verzoek beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het door het Uwv verrichte onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. Na een door appellant ingediend beroep niet tijdig te beslissen, heeft de rechtbank in de uitspraak van 21 juli 2021 bepaald dat het Uwv, op straffe van een dwangsom, binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op het herzieningsverzoek van appellant van 21 augustus 2020. Het enkele feit dat het Uwv één dag voor het verstrijken van de beslistermijn het primaire besluit op 11 augustus 2021 heeft genomen, maakt, anders dan appellant meent, niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Verder bestaat geen aanleiding het onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) onzorgvuldig te achten omdat is volstaan met een dossieronderzoek. Het gaat in dit geval immers om een beoordeling of sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten opzichte van eerder in rechte onaantastbaar geworden besluiten, waarbij een nader medisch onderzoek of een spreekuurcontact door een verzekeringsarts niet noodzakelijk is.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de in 1.4 genoemde besluiten terecht heeft afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Dat in 2018 bij een bevolkingsonderzoek bloed in de ontlasting van appellant is aangetroffen en er mogelijk sprake is van darmkanker, is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat de diagnose darmkanker op enig moment daadwerkelijk is gesteld, kan volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2476) het enkele gegeven dat een diagnose is te stellen, niet worden aangemerkt als een nieuw feit. Het gaat immers om de beperkingen die bestaan voor het verrichten van arbeid. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken of is onderbouwd dat appellant ten tijde van de eerdere besluiten aan darmkanker gerelateerde klachten ondervond. De door appellant genoemde pijnklachten in de gewrichten en rug waren bekend bij het nemen van de eerdere besluiten en zijn destijds betrokken bij de beoordeling en het vaststellen van de beperkingen.
4.6.
In wat appellant heeft aangevoerd wordt, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, evenmin aanleiding gezien om te oordelen dat de weigering om terug te komen van de genoemde besluiten evident onredelijk is.
4.7.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) K.M. Geerman