In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die zich in 2009 ziek meldde met psychische klachten, heeft in het verleden meerdere keren aanvragen gedaan voor uitkeringen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet (ZW). Deze aanvragen zijn steeds afgewezen, omdat appellant niet aan de vereiste arbeidsongeschiktheid voldeed. In augustus 2020 heeft appellant verzocht om terug te komen van eerdere besluiten, omdat bij hem in 2018 darmkanker was vastgesteld. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door geen medisch onderzoek te verrichten en dat de vaststelling van darmkanker als nieuw feit moet worden beschouwd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere besluiten in twijfel trekken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat de afwijzing van het verzoek om herziening terecht was. De Raad heeft benadrukt dat het gaat om de beperkingen die bestaan voor het verrichten van arbeid en dat de eerder bekende klachten van appellant al waren meegenomen in de eerdere beoordelingen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.