ECLI:NL:CRVB:2023:43

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
22/1103 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, werkzaam als patisserie chef, had zich op 29 maart 2019 ziekgemeld en op 29 december 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 9 maart 2021 afgewezen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar en een herbeoordeling door het Uwv, bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanleiding zag om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat en dat er een urenbeperking zou moeten worden vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die haar standpunt onderbouwt. De door haar ingebrachte informatie van de behandelend psycholoog, die na de datum in geding is opgesteld, biedt geen aanknopingspunten voor een andere conclusie. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. Het hoger beroep is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

22.1103 WIA

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 maart 2022, 21/4056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Türkkol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als patisserie chef bij [naam café] voor 40 uur per week.
Op 29 maart 2019 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld.
1.2.
Appellante heeft op 29 december 2020 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts appellante gezien op het spreekuur van 1 februari 2021. Haar belastbaarheid is vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2l februari 2021. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante niet in staat is tot haar eigen arbeid, maar wel de geselecteerde functies administratief medewerker (document scannen), productiemedewerker industrie en administratief ondersteunend medewerker kan verrichten. Daarmee is het verlies aan verdiencapaciteit 27,38%. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 9 maart 2021 de WIA-aanvraag van appellante per 26 maart 2021 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar tijdens de telefonische hoorzitting op 10 juni 2021 gesproken en geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat af te wijken van de primaire beoordeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 juni 2021 geoordeeld dat de functies van administratief medewerker en administratief ondersteunend medewerker niet geschikt zijn voor appellante. In plaats daarvan zijn de eerder als reserve geselecteerde functies van medewerker intern transport en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen voor de schatting gebruikt. Samen met de onverminderd geschikt bevonden functie van productiemedewerker industrie is berekend dat appellante 30,34% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 29 juni 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 maart 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 februari 2022 geconcludeerd in de beroepsgronden geen aanleiding te zien tot aanpassing van het standpunt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 februari 2022 overwogen dat vanwege de beheersing van de Engelse taal de functie medior soldering operator en de functie montagemedewerker, beide uit de SBC-code productiemedewerker industrie (samenstellen van producten, SBC-code 111180), niet voor appellante geschikt zijn en daarom komen te vervallen. Omdat er nog voldoende andere geschikte functies in deze
SBC-code resteren wordt nog steeds voldaan aan de eisen uit het Schattingsbesluit en heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen andere functie in de plaats hoeven te selecteren. Berekend is dat appellante onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek. Volgens de rechtbank heeft appellante haar standpunt, dat haar beperkingen zijn onderschat, niet onderbouwd met objectieve medische informatie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de functies passend zijn voor appellante. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante juist heeft vastgesteld.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden van beroep. Zij houdt staande dat haar lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft last van angst, stress, een depressie en pijn in de rug. Zij is van mening dat de lichte beperkingen op zitten, lopen en staan, die de verzekeringsarts heeft gesteld, zware beperkingen moeten zijn. Door alle klachten tezamen is appellante van mening dat een urenbeperking vereist is. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die haar standpunt, dat haar beperkingen zijn onderschat, onderbouwt. De door haar gemachtigde ter zitting voorgelezen brief van de behandelend psycholoog van juni 2022, waaruit blijkt dat appellante in april 2022 is gestart met behandeling en als diagnose een depressieve stoornis recidiverend is gesteld, is hiertoe onvoldoende. Deze informatie ziet op de toestand van appellante van ruim na de datum in geding van 26 maart 2021 en biedt daarom geen aanknopingspunten haar op die datum méér beperkt te achten dan is vastgesteld. Dat voor appellante vanwege de combinatie van klachten een urenbeperking gesteld zou moeten worden, wordt evenmin door objectieve gegevens ondersteund. Ook in het dagverhaal is daarvoor geen onderbouwing te vinden.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt
ook het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 januari 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.C.G. van Dijk