ECLI:NL:CRVB:2023:436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
22/1758 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2012 arbeidsongeschikt is door darmklachten, heeft in 2014 een WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 21 februari 2021 recht heeft op een WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 43,42%. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 maart 2023 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere beoordeling van het Uwv kan ondermijnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom de door de primaire arts aangenomen beperkingen gevolgd worden. De Raad bevestigt dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht passend zijn voor appellant.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1758 WIA

Datum uitspraak: 8 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2022, 22/87 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door een tolk en mr. Koudijs. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als bewaker fietsenstalling voor 40 uur per week. Op 10 november 2012 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van darmklachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 8 oktober 2014 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een arts van het Uwv appellant op 18 februari 2021 gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 21 februari 2021 recht heeft op een WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,42%.
1.3.
Bij besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 februari 2021, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 oktober 2021 en 24 november 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 oktober 2021, gegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend en vastgesteld op 49,71%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar rapport van 5 oktober 2021 heeft gebaseerd op dossieronderzoek en het telefonisch spreekuur in bezwaar. Daarnaast is via appellant informatie verkregen van de behandelend sector en die informatie is betrokken in de medische beoordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis daarvan afdoende gemotiveerd heeft geconcludeerd waarom zij de door de primaire arts aangenomen beperkingen volgt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten de door appellant overgelegde medische stukken informatie over het verleden en betreft het geen recente informatie of informatie die ziet op de datum in geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft toegelicht dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht die wijzen op een verslechtering in de medische situatie van appellant op of rond de datum in geding. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom appellant niet voldoet aan de criteria voor medisch geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellant in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Daar heeft de rechtbank aan toegevoegd dat aan de manier waarop appellant zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis kan toekomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Zijn lichamelijke en geestelijke problematiek is sinds 8 oktober 2014 niet verbeterd, zodat hij het standpunt dat hij per 21 februari 2021 minder dan 50% arbeidsongeschikt is niet kan volgen. Zijn klachten zijn juist toegenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad is gesproken over de vaststelling van de hier te beoordelen datum in geding. Geoordeeld wordt dat de rechtbank per abuis 3 februari 2021 als datum in geding heeft gehanteerd. De datum hier in geding moet gelet op 1.2 worden vastgesteld op 21 februari 2021. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 5 oktober 2021 als beoordelingsdatum 21 februari 2021 gehanteerd. Nu het een kennelijke verschrijving betreft, hoeven hieraan geen consequenties te worden verbonden.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar de door hem in bezwaar overgelegde informatie, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 oktober 2021 en 24 november 2021 deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden en dat in de FML van 20 oktober 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 oktober 2021 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 21 oktober 2021.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L. Winters