ECLI:NL:CRVB:2023:447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
22/305 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die na een verkeersongeval in 2009 uitviel voor zijn werk als hondenbegeleider beveiliging. Appellant was eerder in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, maar deze werd in 2018 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft in 2019 opnieuw een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beslissing van het Uwv bekrachtigd, en appellant is in hoger beroep gegaan. Tijdens de zitting op 8 februari 2023 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. Appellant voerde aan dat zijn medische klachten en beperkingen onvoldoende waren erkend en dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt moest worden geacht. Hij verzocht om het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% was vastgesteld. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de proceskosten.

Uitspraak

22.305 WIA

Datum uitspraak: 9 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2021, 20/8973 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als hondenbegeleider beveiliging voor 32 uur per week. Op 27 mei 2009 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van fysieke klachten na een verkeersongeval. Het Uwv heeft appellant met ingang van 17 mei 2011 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Na een herbeoordeling heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant met ingang van 24 juli 2018 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is na bezwaar, beroep en hoger beroep in rechte komen vast te staan.
1.2.
Op 12 augustus 2019 heeft appellant zich met ingang van 3 april 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In dit kader is appellant op 9 september 2019 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 2 oktober 2019 (primair besluit I) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 3 april 2019 geen recht heeft op een WGA-uitkering, omdat appellant per deze datum niet toegenomen arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 8 januari 2020 (primair besluit II) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant ook per 12 augustus 2019 geen recht heeft op een WGA-uitkering, omdat hij per deze datum evenmin toegenomen arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 2 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de primaire besluiten I en II, onder verwijzing naar twee afzonderlijke rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 september 2020 ongegrond verklaard. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend en vastgesteld dat appellant voor 32,47% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat buiten twijfel staat dat de door appellant gestelde toename van fysieke klachten voortkomt uit een andere ziekteoorzaak dan die op grond waarvan appellant eerder recht had op een WGA-uitkering. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat sprake is
van toegenomen beperkingen als gevolg van een reactivatie van de PTSS. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in de FML van 9 september 2019. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant heeft gesteld dat in de FML onvoldoende beperkingen op psychisch gebied zijn opgenomen, maar hij heeft dit niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de objectiveerbare beperkingen van appellant zijn onderschat. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de bevindingen en conclusies van de artsen van het Uwv heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat en onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, althans meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft de medische klachten van appellant en de daaruit voortkomende beperkingen onderschat. Bepaalde beperkingen zijn volgens appellant onderbelicht gebleven. Het Uwv heeft ook het protocol Whiplash associated disorder I/II onvoldoende in acht genomen en er is onvoldoende aandacht geschonken aan onder meer de hoofdpijn- en ontstekingsklachten van appellant. Eveneens is de wisselwerking die de verschillende aandoeningen op elkaar hebben onvoldoende in acht genomen. Gelet op zijn beperkingen is appellant niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Met deze functies wordt zijn belastbaarheid overschreden. Appellant heeft verder verzocht om het inschakelen van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 3 april 2019 en 12 augustus 2019, de data hier in geding, opnieuw in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van 9 september 2019 en 18 september 2020 van de arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep, deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 9 september 2019 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben gemotiveerd gereageerd op alle geclaimde klachten.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 september 2020 en 11 februari 2022 overtuigend toegelicht dat op fysiek gebied nog dezelfde beperkingen gelden als in 2018 als gevolg van aspecifieke lage rugklachten en de whiplashklachten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de nieuwe klachten die in verband staan met het immuunsysteem van appellant, zich nu pas voordoen en in eerdere beoordelingen geen rol hebben gespeeld. Er werden in eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen op deze grond geen klachten of beperkingen geclaimd door appellant en vervolgens ook niet meegewogen bij het vaststellen van de belastbaarheid. Omdat er toen geen beperkingen waren als gevolg van klachten van het immuunsysteem, is een toenameclaim nu vanuit deze ziekteoorzaak niet mogelijk. Het gaat om een andere ziekteoorzaak dan waarvoor eerder een WIA-uitkering was toegekend.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast toegelicht dat op psychisch gebied meer beperkingen aan de orde zijn dan in 2018. In de FML zijn daarom aanvullend beperkingen opgenomen, namelijk op werk met wisselende uitvoeringsomstandigheden, werk met veelvuldige storingen en voor stresserend werk. Anders dan appellant heeft betoogd geven de in het dossier aanwezige en door de verzekeringsartsen bij de beoordeling betrokken medische stukken van de behandelaars van appellant geen aanleiding te veronderstellen dat – al dan niet – vanwege de combinatie of wisselwerking van klachten, meer beperkingen moeten worden aangenomen. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, afgewezen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 september 2019 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het Resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 30 september 2020. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv op de data in geding, terecht is bepaald op minder dan 35%.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L. Winters