ECLI:NL:CRVB:2023:473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
22/574 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door verzekeringsarts bezwaar en beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 januari 2022, waarbij de ZW-uitkering van appellant werd ingetrokken. De Raad had eerder op 17 december 2021 een uitspraak gedaan waarin het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan de beëindiging van de uitkering als onzorgvuldig werd beoordeeld. Het Uwv werd opgedragen het gebrek te herstellen. In het bestreden besluit handhaafde het Uwv de beëindiging van de uitkering, gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 januari 2022. Appellant stelde dat het onderzoek nog steeds onzorgvuldig was en dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat.

Tijdens de zitting op 15 februari 2023 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn bezwaren toegelicht. De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts had appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en de beschikbare medische informatie in zijn beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant, omdat deze binnen zijn belastbaarheid vielen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde het Uwv wel in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.674,-.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek in het kader van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor de betrokken appellant. De Raad bevestigde dat de ZW-uitkering terecht was ingetrokken, omdat appellant in staat was om met de aangeboden functies een substantieel deel van zijn maatmanloon te verdienen.

Uitspraak

22.574 ZW

Datum uitspraak: 15 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 20 januari 2022 en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 17 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3201, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021 (20/2922) vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A. van Deuzen, advocaat, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingebracht.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Deuzen en zijn partner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 17 december 2021. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.1.
De Raad heeft bij voornoemde uitspraak het besluit op bezwaar van 21 april 2020 vernietigd, evenals de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021. Bij de beslissing op bezwaar van 21 april 2020 is het bezwaar gericht tegen het besluit van 3 oktober 2019, waarin is bepaald dat per 8 november 2019 appellants uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) wordt beëindigd, ongegrond verklaard. In voornoemde uitspraak van de Raad is beslist dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan het besluit van 21 april 2020 niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht, omdat de arts die de primaire medische beoordeling heeft verricht, ten tijde van die beoordeling niet als verzekeringsarts geregistreerd stond en in de fase van bezwaar de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkel dossieronderzoek heeft verricht. Er heeft geen spreekuuronderzoek plaatsgevonden.
1.2.2.
Het Uwv is daarom opgedragen het gebrek in het besluit te herstellen met
inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
1.2.3.
Het Uwv heeft vervolgens bij het bestreden besluit de beëindiging van de ZW-uitkering per 8 november 2019 gehandhaafd. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 januari 2022 ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds onzorgvuldig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kende het dossier van appellant niet goed en was niet op de hoogte van de medische stukken. Appellant blijft van mening dat zijn medische beperkingen groter zijn dan door het Uwv is aangenomen. De functies zijn niet passend. In de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) wordt appellant blootgesteld aan deadlines. Uit de beschrijving blijkt dat sprake is van een productienorm. De functie inpakker (SBC-code 111190) is ook niet geschikt. Appellant spreekt en verstaat slecht Nederlands. Het jaarlijks volgen van de HACCP-cursus lukt niet. Deze cursus duurt twee dagen en niet twee uur, zoals het Uwv zegt. Appellant verzoekt om een rapport van de arbeidskundig analist over de HACCP-cursus. Ook kan appellant er niet tegen om in een grote hal, met veel collega’s, machinelawaai en een radio te werken. Met betrekking tot de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geldt dat per uur bij 500 planten de meeldraden moet worden verwijderd. Dit levert dus een forse tempodwang op waartegen appellant niet bestand is.
2.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 maart 2022 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 november 2022, aangevuld met een rapport van 2 februari 2023, verzocht het beroep ongegrond te verklaren.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In tegenstelling tot het standpunt van appellant oordeelt de Raad dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 januari 2022 het in de uitspraak van de Raad van 17 december 2021 geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek hersteld. Uit dit rapport blijkt dat appellant op het spreekuur door een geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk en psychisch is onderzocht. Er is een anamnese afgenomen en de behandeling is besproken. Het spreekuur duurde 60 minuten. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in het dossier aanwezige informatie niet heeft betrokken bij zijn oordeelsvorming. In het rapport is een overzicht opgenomen van de beschikbare medische stukken. Verder is benoemd dat bij appellant sprake is van aspecifieke lumbago, milde lumbale facetartrose, ziekte van Crohn, diabetes, chronische stemmingsdaling, en pruritus (jeuk) bij warmte zonder gekende oorzaak. In het rapport van 15 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat het onderzoek zorgvuldig is geweest.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 januari 2022 meer beperkingen opgenomen dan in de eerdere FML was opgenomen. In het rapport is voldoende overtuigend beargumenteerd dat er geen reden is om nog meer beperkingen op te nemen. In de medische stukken is daarvoor geen aanleiding te vinden. De brief van de huisarts van 14 mei 2020 noemt de stemmingsdaling en de rugklachten. Voor die klachten zijn beperkingen aangenomen in verband met mentale spankracht en zware rugbelasting.
3.3.1.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 17 november 2022 en 2 februari 2023 voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellant, omdat deze binnen de belastbaarheid van appellant blijven. Er is voldoende gemotiveerd dat er geen belemmering is om de HACCP-cursus te volgen. De cursus wordt intern gevolgd, één keer per jaar, via een computer met begeleiding, duurt anderhalf tot twee uur en kan in het Nederlands of Engels. Er hoeven alleen maar beelden gevolgd te worden door te klikken. Het invullen van tekst is niet nodig. Dit alles is op een zeer eenvoudig niveau. De Raad volgt het Uwv dat appellant hiertoe in staat is. Appellant heeft Nederlandse les gevolgd waarvoor een certificaat behaald is. Hij is ook in staat geweest om een vakopleiding voor heftruckchauffeur te volgen en hij heeft voldaan aan de opleidingsvereisten voor het behalen van een taxipas. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de cursus niet anderhalf tot twee uur duurt, maar twee dagen. Appellant heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Zijn verzoek om het Uwv op te dragen een rapport van de arbeidskundig analist hierover in te brengen wordt afgewezen. Dit verzoek is pas op de zitting van de Raad voor het eerst gedaan terwijl de functie al in april 2020 is geselecteerd.
3.3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 februari 2023 ook gereageerd op de overige arbeidskundige gronden van appellant. Hij heeft gemotiveerd dat de functie textielproductenmaker geschikt is omdat er geen signalering is verschenen op het belastbaarheidsaspect veelvuldige deadlines en productiepieken. Daaruit volgt dat de belastbaarheid van appellant op dit punt niet wordt overschreden. Dat producten aan het einde van de dag af moeten zijn en dat er productienormen gelden, betekent niet direct dat er sprake is van een deadline of productiepiek zoals bedoeld in het CBBS. De functie inpakker is ook geschikt voor appellant. Er is in de FML geen beperking opgenomen voor afleiding door activiteiten van anderen en geluid, zodat op dat punt geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid. De belastbaarheid wordt op het punt van vertreden niet overschreden, omdat er afwisseling mogelijk is tussen zitten en staan. De functie medewerker tuinbouw is geschikt. Er is geen signalering op het onderdeel veelvuldige deadlines en productiepieken zodat er geen overschrijding van de belastbaarheid op dit punt is. De motivering in dit rapport is overtuigend. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting ten grondslag mogen leggen. Appellant kan hiermee 95,38% van zijn maatmanloon verdienen zodat de ZW-uitkering terecht is ingetrokken.
3.4.
Uit wat in 3.1 tot en met 3.3 is overwogen, volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
4. Omdat hangende dit beroep de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is gewijzigd is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
5. Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van schade aan appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) K.M. Geerman