Uitspraak
22.1654 WIA
OVERWEGINGEN
39,77 uur per week. Op 24 november 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met schouderklachten links, waarvoor op 5 september 2018 een operatie heeft plaatsgevonden. Later heeft zich een slijmbeursontsteking aan de elleboog rechts ontwikkeld door overbelasting. Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 22 november 2019 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum (nog steeds) minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 februari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 22 januari 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 5 februari 2021 van een arbeidskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
GZ-Psycholoog A. Verbruggen van GGzE heeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin reden gegeven om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen, omdat daarin is vermeld dat de behandeling na de datum in geding is gestart en inmiddels op verzoek van appellant is gestopt. Tot slot heeft de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de FML van 13 juli 2020, geen reden gezien om te twijfelen aan de passendheid van de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
1 januari 2020 weliswaar sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 22 november 2019, maar dat met deze beperkingen nog steeds sprake is van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% als gevolg waarvan per 1 januari 2020 geen recht bestaat op een WIA-uitkering.