ECLI:NL:CRVB:2023:503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
21 / 1581 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering gezamenlijke schuld van appellante en ex-partner door dagelijks bestuur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de invordering van een gezamenlijke schuld van appellante en haar ex-partner door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres. De appellante had samen met haar ex-partner een schuld van € 2.867,81, die door het dagelijks bestuur volledig bij appellante werd ingevorderd. De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het dagelijks bestuur in strijd met zijn vaste gedragslijn handelde door de volledige schuld bij appellante te vorderen, en had geoordeeld dat het bedrag halverwege, tot € 1.433,91, had moeten worden verdeeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het dagelijks bestuur de invordering van de gezamenlijke schuld bij appellante had moeten halveren. De Raad stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die rechtvaardigden dat van de vaste gedragslijn van het dagelijks bestuur moest worden afgeweken.

Daarnaast oordeelde de Raad dat de rechtbank in de procedure met nummer 20/4408 ten onrechte had nagelaten het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor zover deze geen proceskostenveroordeling bevatte en bevestigde deze voor het overige. Het dagelijks bestuur werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.511,- bedroegen, en moest ook het door appellante betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

21/1581 PW, 21/1582 PW en 21/2641 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2021, 20/4408 en 20/4410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 7 maart 2023
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 maart 2023. Partijen zijn niet verschenen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij (in procedure 20/4408) geen proceskostenveroordeling is uitgesproken en niet is bepaald dat het dagelijks bestuur het door appellante in beroep betaalde griffierecht vergoedt;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.511,-;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het incidenteel hoger beroep van het college
Appellante heeft samen met haar ex-partner een schuld bij het dagelijks bestuur van € 2.867,81. Vaststaat dat zowel appellante als haar ex-partner op die schuld aflossen.
In geding is de hoogte van het bij appellante in te vorderen bedrag.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, in de procedure met nummer 20/4410 geoordeeld dat het dagelijks bestuur in strijd met zijn ter zitting gestelde vaste gedragslijn de volledige gezamenlijke schuld van appellante en haar ex-partner bij appellante invordert. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het dagelijks bestuur in dit geval op grond van die gedragslijn het bij appellante in te vorderen bedrag had moeten halveren tot € 1.433,91.
De beroepsgrond van het dagelijks bestuur, dat de rechtbank ten onrechte de gezamenlijke schuld van appellante en haar ex-partner heeft verdeeld in twee gelijke delen en dat beleid daarvoor ontbreekt, treft geen doel. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het dagelijks bestuur de invordering van de gezamenlijke schuld van appellante en haar ex-partner bij appellante heeft moeten halveren tot een bedrag van € 1.433,91. Daarbij is van belang dat uit onder meer het verhandelde ter zitting bij de rechtbank volgt dat het dagelijks bestuur in de situatie dat een relatie is beëindigd – zoals ook in dit geval – als vaste gedragslijn hanteert dat het bedrag van de vordering wordt opgesplitst en voor gelijke delen op elk van de ex-partners wordt verhaald, tenzij blijkt dat verhaal onmogelijk is. Feiten en omstandigheden die nopen tot het oordeel dat in dit geval van die gedragslijn moet worden afgeweken heeft het dagelijks bestuur ook in hoger beroep niet gesteld.
Het hoger beroep van appellante
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank in de procedure met nummer 20/4408 vanwege een motiveringsgebrek in het besluit op bezwaar aanleiding gezien artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
De grond van appellante dat de rechtbank het dagelijks bestuur ten onrechte niet heeft veroordeeld in haar proceskosten slaagt. De rechtbank had in het toepassen van artikel 6:22 van de Awb aanleiding moeten zien om het dagelijks bestuur te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Conclusie en proceskostenveroordeling
Het incidenteel hoger beroep van het college slaagt niet. Het hoger beroep van appellante slaagt wel. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en voor zover daarbij niet is bepaald dat het dagelijks bestuur het door appellante in beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden. Voor het overige moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
De Raad zal het dagelijks bestuur veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 837,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, waarde 1 punt € 837,-) en op € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verweerschrift, waarde 1 punt € 837,-), in totaal
€ 2.511,- voor verleende rechtsbijstand. Ook bestaat aanleiding te bepalen dat het dagelijks bestuur aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) K.M.P. Jacobs