Uitspraak
31 augustus 2017, 17/1845, en 17 augustus 2018, 18/1499 (aangevallen uitspraken)
17.65431.1. Appellante was werkzaam als medewerker handhaving bij het Uwv voor 32 uur per week. Zij heeft zich voor dit werk wegens psychische klachten en klachten aan de schildklier ziek gemeld per 8 september 2014. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante ziekengeld op grond van de Ziektewet verstrekt.
21 september 2016 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 8 maart 2017 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2017 ten grondslag.
18.5224
6 november 2017 geconcludeerd dat er met ingang van 1 januari 2017 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de WIA-beoordeling per 21 september 2016. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 november 2017 geweigerd appellante per 1 januari 2017 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 februari 2018 ten grondslag.
Ten aanzien van het bestreden besluit I houdt zij staande dat haar psychische beperkingen per 21 september 2016 zijn onderschat. Uit de informatie van psychiater S.P.M. de Groot en psycholoog L. Stouten blijkt dat zij lijdt aan PTSS en een paniekstoornis, in tegenstelling tot de diagnose aanpassingsstoornis die psychiater Cohen heeft vastgesteld. Volgens appellante is een urenbeperking aangewezen. Appellante stelt verder dat haar lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Ze heeft rugklachten, klachten van een te snel werkende schildklier (met vermoeidheid) en fibromyalgie. Nu appellante meer beperkt is dan is vastgesteld, is zij van mening dat functies voor haar niet geschikt zijn.
1 januari 2017 zijn toegenomen ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling per
21 september 2016. De psychische klachten zijn ernstiger geworden en appellante heeft psychotische klachten ontwikkeld. De rugklachten zijn nog steeds aanwezig en er is door fibromyalgie een bijkomend toenemend krachtsverlies in armen en benen.
Hernandez-Dwarkasing heeft op 28 oktober 2021 een rapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat bij appellante op 21 september 2016 sprake was van een depressieve stoornis, een paniekstoornis en een ongespecificeerde somatische symptoomstoornis. Per
1 januari 2017 was sprake van PTSS en een ongespecificeerde voedings- of eetstoornis en ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis. De psychiater heeft de FML per beide data in geding niet volledig bevonden en aanvullende beperkingen benoemd. Zij is van mening dat appellante op beide data in geding dermate last had van haar psychiatrische klachten dat ze in het geheel niet in staat kon worden geacht te werken.
arbeid en dat daarmee een op te leggen urenbeperking aannemelijk was. Het concreet inschatten van de op te leggen urenbeperking, voortkomende uit de psychiatrische ziekte, valt volgens de deskundige buiten haar competentiegebied. Vanuit psychiatrisch oogpunt moet echter wel worden gesteld dat volledige inzetbaarheid (8 uur per dag en 40 uur per week) gezien het ziektebeeld van appellante destijds, en de daaruit voortvloeiende beperkingen, niet haalbaar is. Gezien de complexe psychopathologie van destijds is het zelfs zeer aannemelijk dat appellante destijds niet in staat was arbeidsmatig te functioneren.
GZ-psycholoog Stouten van 2 februari 2017, de expertise van psychiater Cohen van
1 november 2016 en ook de informatie van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn kenbaar bij de beoordeling betrokken. Daarbij is van belang dat de deskundige appellante heeft gezien op een spreekuur op 9 juli 2021, waarbij een uitgebreide anamnese is afgenomen, en in het rapport de bevindingen daaruit nauwkeurig heeft weergegeven.
.De deskundige heeft in de nadere reacties van 3 mei 2022 en 17 juni 2022 inzichtelijk gemotiveerd waarom de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding geeft haar conclusies te wijzigen.
De grond van appellante slaagt daarom niet.
Voorts zal worden bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante in beroep en hoger beroep vergoedt.
19 december 2017 5 jaar en drie maanden geduurd. In de zaken zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is in de zaak met procedurenummer 17/6543 dus twee jaar en drie maanden overschreden De redelijke termijn is in de zaak met procedurenummer 18/5224 dus een jaar en drie maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 4.000,- (€ 2.500 + € 1.500).
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II gegrond en vernietigt deze besluiten;
- draagt het Uwv op nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 4.000,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal