In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep de afwijzing van de aanvraag van appellante om bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellante ontving vanaf 30 november 2016 bijstand, maar deze werd op 13 september 2018 ingetrokken. Na een nieuwe aanvraag op 31 oktober 2018, heeft het dagelijks bestuur appellante uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek op 3 januari 2019, maar deze uitnodiging werd niet naar haar gemachtigde gestuurd. Tijdens het gesprek gaf appellante summiere en ontwijkende antwoorden over haar woonsituatie, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag en de terugvordering van een voorschot van € 400,-. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, maar erkende dat het dagelijks bestuur in strijd met artikel 2:1 van de Awb had gehandeld door de gemachtigde niet uit te nodigen. De rechtbank besloot echter dat appellante door deze schending niet was benadeeld, wat de Centrale Raad van Beroep bevestigde in hoger beroep. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende duidelijkheid had verschaft over haar woon- en leefsituatie, waardoor het dagelijks bestuur de aanvraag terecht had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.