ECLI:NL:CRVB:2023:513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
21 / 404 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en toepassing van de kostendelersnorm na beëindiging van studie door zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van de bijstandsverlening aan appellanten, die bijstand ontvingen naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 14 oktober 2019 besloten de bijstand van appellanten te herzien naar de kostendelersnorm, omdat de zoon van appellante per 10 juli 2018 was gestopt met studeren en sindsdien als kosten delende medebewoner werd beschouwd. Appellanten hadden nagelaten deze wijziging tijdig te melden, wat leidde tot een terugvordering van bijstandsuitkeringen tot een bedrag van € 3.398,55.

De rechtbank had het beroep van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerden appellanten aan dat het college hen niet voldoende had geïnformeerd over de verplichting om wijzigingen in de studiestatus van hun zoon door te geven. De Raad oordeelde echter dat het hoger beroep niet slaagde, omdat uit de gedingstukken bleek dat het college appellanten wel degelijk had gewezen op hun meldingsplicht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig doorgeven van wijzigingen in de persoonlijke situatie van bijstandsontvangers, vooral wanneer deze van invloed zijn op de hoogte van de bijstandsverlening. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21 404 PW, 21/405 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2020, 20/1341 en 20/1339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 21 maart 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Omdat partijen niet binnen de hen gegeven termijn hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van dat recht, heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In deze zaak beoordeelt de Raad een besluit tot herziening van de bijstand van appellanten naar de kostendelersnorm.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college heeft bij besluit van 14 oktober 2019 de bijstand van appellanten met ingang van 10 juli 2018 herzien naar de kostendelersnorm op basis van een driepersoonshuishouden. Bij besluit van eveneens 14 oktober 2019 heeft het college de over de periode van 10 juli 2018 tot en met 30 september 2019 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.398,55 van appellanten teruggevorderd.
1.2.
Het college heeft de bijstand herzien omdat de zoon van appellante per 10 juli 2018 is gestopt met studeren en vanaf dat moment een kosten delende medebewoner is. Appellanten hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door het college niet te melden dat de zoon van appellante was gestopt met studeren.
1.3.
Bij besluiten van 24 en 30 januari 2020 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 14 oktober 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voeren aan dat het college hen niet voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij een wijziging in het studeren moesten doorgeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellanten slaagt niet. Dat is al het geval omdat de grond van appellanten dat het college hen onvoldoende heeft geïnformeerd geen steun vindt in de gedingstukken. De grond mist feitelijke grondslag. Uit de gedingstukken blijkt nu juist dat het college appellanten er wel degelijk op heeft gewezen dat zij wijzigingen in het studeren moeten melden.
4.2.1.
Het college heeft appellanten zowel in een besluit van 19 mei 2015 als in een besluit van 10 juli 2015 gewezen op het moeten melden van wijzigingen in het studeren. Anders dan appellanten stellen wordt in die besluiten niet alleen gesproken over het doorgeven van een wijziging in de gezinssituatie. Dit blijkt uit het volgende.
4.2.2.
Bij het besluit van 19 mei 2015 heeft het college de bijstand van appellanten gewijzigd naar de kostendelersnorm. Die norm was met ingang van 1 januari 2015 in het geval van appellanten van toepassing omdat, behalve de toen nog minderjarige zoon van appellante, de zoon van appellant bij appellanten woonachtig was. In het besluit staat onder het kopje “wijzigingen doorgeven” uitgelegd welke wijzigingen zoal moeten worden doorgegeven: “Hierbij gaat het erom dat een medebewoner de 21-jarige leeftijd bereikt (...), maar ook als een medebewoner niet langer als studerende is aan te merken of juist gaat studeren”.
4.2.3.
Bij besluit van 10 juli 2015 is de bijstandsnorm van appellanten weer gewijzigd naar die voor gehuwden. Dat was het geval omdat de zoon van appellant niet langer bij appellanten woonachtig was. Ook in dit besluit wijst het college appellanten erop dat zij wijzigingen moeten doorgeven en geeft het college een aantal voorbeelden, zoals “een medebewoner wordt binnenkort 21 jaar, een medebewoner gaat studeren of stopt met studeren”.
4.3.
Omdat de in het hoger beroep aangevoerde grond niet slaagt, zal de Raad de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L.G. Cornelissen