In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die eerder volledig arbeidsongeschikt was verklaard, heeft in 2020 een herbeoordeling ondergaan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 18 september 2020 niet langer recht had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit door de rechtbank zorgvuldig is beoordeeld. De verzekeringsarts heeft in 2020 vastgesteld dat appellante, ondanks haar psychische klachten, weer in staat was om te werken, wat in contrast staat met de eerdere beoordeling in 2018. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft uiteengezet dat appellante in 2020 weer benutbare mogelijkheden had voor arbeid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie in hun beoordeling hebben betrokken.
De Raad heeft ook de arbeidskundige onderbouwing van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende gemotiveerd is. Hoewel het Uwv in hoger beroep de arbeidskundige onderbouwing heeft gewijzigd, heeft de Raad geoordeeld dat appellante hierdoor niet is benadeeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 3.348,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 185,-.