ECLI:NL:CRVB:2023:528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22/1380 + 23/194 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WGA-vervolguitkering. Appellante, die lijdt aan chronische myeloïde leukemie, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, met name op het gebied van sociaal functioneren en vermoeidheid door medicatie.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldige medische beoordeling heeft uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan reeds waren vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad heeft deze uitspraak vernietigd, omdat het Uwv met het tweede bestreden besluit niet volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft de proceskosten van appellante toegewezen en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om alle relevante medische informatie in overweging te nemen. De Raad concludeert dat appellante recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%, maar dat de eerder vastgestelde beperkingen adequaat zijn en geen verdere aanpassingen vereisen.

Uitspraak

22.1380 WIA, 23/194 WIA

Datum uitspraak: 22 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2022, 21/3732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 6 oktober 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sopacua. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als backoffice medewerkster voor 23,91 uur per week. Op 30 januari 2017 heeft zij zich ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. In november 2018 is bij appellante de aandoening chronische myeloïde leukemie (CML) vastgesteld. Het Uwv heeft appellante met ingang van 7 mei 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 45,87%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard en het beroep van appellante tegen die beslissing is bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3516, ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 23 april 2020 heeft het Uwv de LGU-uitkering van appellante met ingang van 22 juli 2020 omgezet in een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het Uwv heeft appellante naar aanleiding hiervan uitgenodigd voor een actuele sociaal-medische beoordeling. In dat kader heeft appellante op 14 oktober 2020 het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante vanaf 21 juli 2020 belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 43,84%. Appellante heeft zich niet kunnen vinden in de conclusies van dit onderzoek en aanvullende bezwaargronden ingediend.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 29 april 2021 tijdens een telefonische hoorzitting gesproken en aanleiding gezien de voor appellante vastgestelde FML bij te stellen. Uitgaande van een verminderde energetische belastbaarheid is een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week noodzakelijk geacht en is appellante beperkt geacht voor het werken in de avond en de nacht. Ook is appellante wegens een toename van haar duizeligheidsklachten en een verhoogde valkans bij het gebruik van het medicijn propranolol, beperkt geacht voor werken op hoogtes en klimmen. In reactie op de door appellante naar voren gebrachte bezwaargrond dat het Uwv de eerder aangenomen beperking voor beoordelingspunt 4.16 ‘Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk’ niet had mogen schrappen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat dit beoordelingspunt in de nieuwe versie van het CBBS (van mei 2020) is komen te vervallen en dat de frequentie nu onderdeel is van het beoordelingspunt ‘tillen’. Aan de hand van de aangepaste FML van 30 april 2021 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat twee van de geselecteerde functies komen te vervallen en een nieuwe functie aan de selectie toegevoegd. Aan de hand daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 44,05%. Overeenkomstig die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 april 2020 gegrond verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante vanaf 22 juli 2020 44,05% arbeidsongeschikt is en daarom met ingang van 22 juli 2021, twee maanden na de datum van bestreden besluit 1, recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust bestreden besluit 1 op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft verder geen reden gezien om het medisch oordeel dat aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Hiertoe is overwogen dat de artsen van het Uwv alle medische aandoeningen van appellante hebben onderkend, ook die ten aanzien van de mentale problematiek, het medicatiegebruik en de daarmee samenhangende bijwerkingen zoals vermoeidheid, en deze aandoeningen op een inzichtelijke en gemotiveerde wijze hebben vertaald naar arbeidsbeperkingen voor appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 april 2021 toereikend gemotiveerd waarom er geen aanleiding is tot het aannemen van meer beperkingen op het gebied van sociaal functioneren, werktijden, beroepsmatig vervoer en ten aanzien van frequent zware lasten hanteren. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat appellante in beroep geen medische informatie heeft overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat zij meer beperkt is dan door het Uwv wordt aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. Zij heeft verwezen naar de door haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden, die als ingelast en herhaald moeten worden beschouwd. De motivering om geen beperkingen aan te nemen op het gebied van sociaal functioneren, werktijden en beroepsmatig vervoer is in de visie van appellante ondeugdelijk.
3.2.
Het Uwv heeft, hangende het hoger beroep, op 6 oktober 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Bij dit besluit is vastgesteld dat appellante op en na 22 juli 2020 recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 september 2022 ten grondslag. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder verwijzing naar haar rapport van 30 april 2021, uiteengezet dat de duizeligheidsklachten van appellante geen belemmering vormen voor beroepsmatig vervoer, maar dat onvoldoende is meegenomen dat er bij appellante ook sprake is van migraine en CML. De combinatie maakt dat appellante gevoeliger is voor prikkels vanuit het voertuig dat zij bestuurt, zodat appellante niet in staat is personen (beroepsmatig) te vervoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanknopingspunten gezien om beperkingen op het gebied van het sociaal functioneren aan te nemen, omdat geen sprake is van ernstige psychiatrische problematiek die de interactie op sociaal gebied belemmert. De in de informatie van Vruchtenburg vermelde diagnose ‘andere gespecificeerde psychotrauma of stress-gerelateerde stoornis’ was bekend. Appellante was ten tijde in geding niet meer onder behandeling. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is desondanks wel rekening gehouden met enige psychische kwetsbaarheid – door de primaire verzekeringsarts geduid als spanningsklacht – met een beperking voor hoge werkdruk. Appellante wordt niet beperkt geacht voor afwisseling van houding omdat appellante haar houdingen weliswaar moet kunnen afwisselen, maar hierbij geen specifieke volgorde vereist is. In de aangepaste FML van 5 september 2022 is een beperking toegevoegd bij beoordelingsaspect 2.11 (beroepsmatig vervoer) en is de beperking van appellante voor het werken in een omgeving waar een risico bestaat op infectie ondergebracht bij beoordelingsaspect 3.8.2 ‘fysieke omgevingseisen’ in plaats van beoordelingsaspect 1.8.6. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie taxichauffeur groepsvervoer, nr. 7221.0016.007, SBC-code 111241, verworpen en op basis van de drie resterende functies berekend dat appellante 45,15% arbeidsongeschikt is en ingedeeld dient te worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
3.3.
Appellante heeft in reactie op bestreden besluit 2 te kennen gegeven dat met de aangepaste FML van 5 september 2022 nog altijd onvoldoende beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van haar mentale en fysieke klachten en haar vermoeidheid. Appellante handhaaft haar stelling dat uit de informatie van Vruchtenburg blijkt dat zij prikkelbaar is, stemmingswisselingen heeft en dat sprake is van psychotrauma en stressgerelateerde stoornissen. Inherent aan problemen op het gebied van emoties is dat men spaak loopt in het sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 5 september 2022 ten onrechte geen enkele beperking aangenomen ten aanzien van het sociaal functioneren. Ook acht appellante het niet juist dat de in de FML van 18 maart 2020 gehanteerde beperking voor ‘frequent zware lasten hanteren’ is komen te vervallen. Aangenomen wordt dat appellante geen fysiek zwaar werk aan kan, maar appellante wordt voor het wegvallen van deze beperking niet op een andere manier gecompenseerd. Appellante handhaaft verder haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar vermoeidheidsklachten als gevolg van de medicatie (propranolol) die zij gebruikt om de hevigheid van haar migraine te temperen. Naar de mening van appellante dient er een verdergaande urenbeperking vastgesteld te worden omdat deze vermoeidheidsklachten bovenop de vermoeidheidsklachten komen die zij door leukemie ervaart.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen.
4.2.
Het Uwv is met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellante, zodat dit besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling wordt betrokken. Bestreden besluit 2 is geregistreerd onder procedurenummer 23/194 WIA.
4.3.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.4.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht op en na 22 juli 2020 heeft vastgesteld op 45,15%.
4.5.
Wat appellante tegen bestreden besluit 2 heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot twijfel aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals beschreven in het rapport van 5 september 2022.
Sociaal functioneren
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 september 2022 gemotiveerd toegelicht waarom de informatie van Vruchtenburg geen aanleiding geeft meer beperkingen vast te stellen op het gebied van het sociaal functioneren. Bij appellante is er op de datum in geding geen sprake van psychiatrische problematiek die de interactie op sociaal gebied belemmert. De psychische kwetsbaarheid van appellante voor stress is ondervangen met beperkingen op het gebied van het persoonlijk functioneren. Bij de beoordelingsaspecten onder de rubriek sociaal functioneren gaat het om de interactie met anderen en niet zozeer de eigen gevoelens en emoties. Het gaat er bijvoorbeeld om of iemand zijn gevoelens adequaat kan uiten en hoe de gevoelsuitingen door anderen ervaren kunnen worden. Appellante heeft geen stukken ingezonden waaruit kan worden afgeleid dat er ten aanzien van deze aspecten beperkingen bestaan, buiten de reeds vastgestelde beperking voor beroepsmatig vervoer.
Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk
4.7.
De Raad volgt appellante niet in haar standpunt dat het schrappen van de in de FML van 18 maart 2020 nog gehanteerde beperking voor beoordelingsaspect 4.16.1 (frequent zware lasten hanteren tijdens het werk) zich niet verdraagt met het standpunt van de verzekeringsartsen dat zij geen fysiek zwaar werk aankan. Appellante wordt in de FML van 5 september 2022 licht beperkt geacht voor tillen tijdens het werk (beoordelingspunt 4.13) en dragen tijdens het werk (beoordelingspunt 4.14). Ten tijde van deze FML is de versie van de Basisinformatie CBBS van 11 juni 2020 leidend. Een lichte beperking op deze beoordelingspunten betekent, gelet op de daarin opgenomen toelichting, dat appellante geschikt geacht wordt om maximaal tien keer per uur voorwerpen van maximaal 10 kg te tillen of te dragen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht, is hiermee, in combinatie met de overige beperkingen, in voldoende mate in de FML tot uitdrukking gebracht dat appellante beperkt is voor fysiek zwaar werk.
Urenbeperking
4.8.
Naar aanleiding van het standpunt van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week wel rekening heeft gehouden met haar CML, maar verzuimd heeft rekening te houden met het extra versterkende effect van (de medicatie voor) migraine, wordt het volgende overwogen. De Raad heeft geen aanknopingspunten dat de voor appellante vastgestelde urenbeperking niet adequaat is. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat de migraine uitgelokt wordt door stress en dat in de FML beperkingen zijn opgenomen die stress reduceren. Verder is appellante uitsluitend geschikt geacht voor fysiek licht werk. Deze beperkingen gecombineerd met de reeds vastgestelde urenbeperking zorgen ervoor dat afdoende rekening is gehouden met alle vermoeidheidsklachten van appellante.
Arbeidskundige beoordeling
4.9.
Naar het oordeel van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 23 september 2022 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante, uitgaande van de FML van 5 september 2022, in staat moet worden geacht de voor haar geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 11180), huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code 372060) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) te vervullen, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,15%. De Raad overweegt ten aanzien van deze functies nog dat de belastbaarheid ten aanzien van tillen en dragen in de geselecteerde functies niet alleen ten aanzien van het gewicht, maar ook de frequentie ruim binnen de belastbaarheid van appellante blijft.
Conclusie
4.10.
Uit de overwegingen 4.4 tot en met 4.9 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt. Het Uwv heeft met juistheid vastgesteld dat appellante op en na 22 juli 2020 recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
5. Omdat het besluit pas in hoger beroep is voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor de zienswijze op bestreden besluit 2 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), voor de aan appellante verleende rechtsbijstand. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 3.766,50. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 mei 2021 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2022 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.766,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.G. van Straalen