ECLI:NL:CRVB:2023:547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
19/1169 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die zich op 29 oktober 2015 ziek meldde, had een loongerelateerde WGA-uitkering gekregen, maar betwistte de medische grondslag van het besluit van het Uwv. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De deskundige, verzekeringsarts drs. F.M. Brouwer, concludeerde dat appellante meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de deskundige. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 7.143,67, en dat het griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

19 1169 WIA

Datum uitspraak: 23 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2019, 18/2292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.J. Prins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben stukken ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts drs. F.M. Brouwer als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 28 september 2021 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze met betrekking tot het rapport naar voren gebracht.
Naar aanleiding van de reacties heeft de deskundige drs. Brouwer desgevraagd op 2 februari 2022 en op 13 oktober 2022 aanvullend gerapporteerd, waarop partijen hebben gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Prins en verzekeringsarts RGA J.M.W.N. Derks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als behandelmedewerker voor 35,86 uur per week. Op 29 oktober 2015 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het Uwv appellante met ingang van 26 oktober 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 46,05% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 13 maart 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 14 maart 2018 een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op de datum in geding. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychopathologie en dat de aangenomen beperkingen in het persoonlijk functioneren passend zijn bij de situatie van appellante, waardoor er geen aanleiding is om meer beperkingen te hanteren in het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geduide functies voldoende heeft toegelicht, zodat deze voor appellante geschikt worden geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar een rapport van verzekeringsarts Derks van 22 augustus 2019. Derks heeft, op basis van eigen onderzoek en informatie van de behandelaars van appellante, geconcludeerd dat het Uwv per datum in geding onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Derks heeft gemotiveerd aangegeven op welke aspecten van de FML er volgens hem onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van appellante. Wat betreft de arm/handklachten is Derks van mening dat er fors meer beperkingen aan de orde zijn dan door het Uwv in de FML van 31 augustus 2017 zijn vastgelegd. Ook als de aanwezige klachten van de rechterarm niet verklaard kunnen worden door de aanwezigheid van neuropathie is er volgens Derks nog steeds aanleiding om beperkingen aan te nemen omdat dan sprake is van een somatische symptoomstoornis, een psychiatrische diagnose die is aan te merken als een ziekte. Ook ten aanzien van de rug en het linkerbeen geldt volgens Derks dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Met betrekking tot de vermoeidheidsklachten is Derks het niet eens met de artsen van het Uwv dat er bij appellante geen aanleiding is om een beperking in werktijden aan te nemen anders dan voor het 's nachts werken. Derks heeft zich op het standpunt gesteld dat er een rustdag nodig is. Met betrekking tot de psychische klachten is naar de mening van Derks sprake van een matig ernstige depressie. Volgens Derks is er aanleiding om, behalve de door de artsen van het Uwv bevestigde beperkingen in persoonlijk functioneren, aanvullende beperkingen aan te nemen op de items 1.9.9 verhoogd persoonlijk risico, 2.6.1 emotionele problemen van anderen hanteren, 2.7.1 eigen gevoelens uiten en 2.8.1 omgaan met conflicten. Hij heeft verder aangegeven dat wat betreft de psychische klachten deze per datum in geding niet duurzaam waren. Wat betreft de beperkingen ten aanzien van het gebruik van de rechterarm en hand moeten deze wel als duurzaam worden aangemerkt.
3.2.
Het Uwv heeft bij verweer in hoger beroep het bestreden besluit gehandhaafd, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 oktober 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 november 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van Derks wel aanleiding gezien voor bijstelling van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 16 oktober 2019 beperkingen voor hand- en vingergebruik opgenomen op het item 4.3.6 knijp/grijpkracht, 4.3.8 repetitieve hand/vingerbewegingen, 4.7 schroefbewegingen rechts en 4.15 lichte voorwerpen hanteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, met inachtneming van de gewijzigde FML, geconcludeerd dat een aantal van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet gehandhaafd kunnen worden, maar dat voldoende functies resteren. De mate van arbeidsongeschiktheid is niet gewijzigd.
4.1.
Wat appellante naar voren heeft gebracht is aanleiding geweest om een deskundige in te schakelen en hem te vragen hieraan expliciet aandacht te besteden bij zijn onderzoek en in het door hem uit te brengen rapport. Verzekeringsarts Brouwer is als deskundige benoemd.
4.2.1.
Bij zijn rapport van 28 september 2021 heeft de deskundige na bestudering van de medische informatie, waarbij hij aanvullende informatie van de vaatchirurg en de anesthesist, pijnspecialist heeft opgevraagd en betrokken, beschreven dat op de datum in geding
(26 oktober 2017) sprake is van een status na vaatocclusie van de rechterarm en hand met resterende neuropathische pijn. Er is ook sprake van een (mogelijk) carpaal tunnel syndroom en ulnaropathie van de rechterpols en elleboog waaraan ze is geopereerd. Ook is sprake van een post laminectomiesyndroom links; FBSS met peri-radiculaire fibrose en radiculatie S1 links. Op de datum in geding is volgens Brouwer sprake van een depressieve stoornis, eenmalig en matig van ernst. Hierdoor kan de energie dagelijks en per week verminderd zijn. Een AV-fistel tussen de arteria iliaca interna links en de vena iliaca interna en communis links is in november 2016 operatief gesloten waarna de klachten van het linkerbeen ook wat zijn afgenomen. Deze klachten maken dat appellante meer beperkingen heeft dan vastgesteld in de FML.
4.2.2.
Brouwer heeft ook vastgesteld dat bij appellante op de datum in geding sprake is van diabetes mellitus type 2, subklinische hypothyreoïdie, goedaardige darmpoliepen met microperforatie. Een mild obstructief slaapapneusyndroom, behandeld middels een CPAP, chronische pijnklachten SOLK/fibromyalgie, milde obesitas en verhoogde leverfuncties en BSE. Deze klachten hebben echter geen directe invloed op de mogelijkheden en beperkingen op de datum in geding.
4.2.3.Op basis van de diagnose matig ernstige depressie heeft Brouwer in het rapport van 28 september 2021 geconcludeerd dat in de FML van 16 oktober 2019 aangevuld moet worden met onder meer 2.8 omgaan met conflicten. Het post laminectomiesyndroom links; AV-fistel tussen de arteria iliaca interna links en de vena iliaca interna en communis links geeft onderbouwing voor aanvullende beperkingen op de items 4.22 knielen of hurken en 5.6 gebogen en/of getordeerd actief zijn. Wat betreft de duurbelastbaarheid in arbeid heeft de deskundige aangegeven dat appellante maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week belastbaar is.
4.3.
In reactie op het deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 1 november 2021 meegedeeld dat het item knielen of hurken als normaal gescoord zal worden, maar met de toelichting dat knielen of hurken niet frequenter dan 1 keer per werkuur mag voorkomen. Op deze manier wordt erkend dat het knielen en hurken beperkt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij item 5.6 een beperking toegekend en een toelichting daarbij gegeven. Ook de door de deskundige aangegeven milde urenbeperking is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 1 november 2021 datum aangepast.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 15 december 2021 vastgesteld dat ook met de bijgestelde FML van 1 november 2021 de eerder geselecteerde functies onveranderd geschikt zijn voor appellante waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid gehandhaafd blijft op 46,05%.
4.5.
Bij aanvullend rapport van 2 februari 2022 heeft de deskundige Brouwer de extra beperking op item 2.8 omgaan met conflicten, gehandhaafd.
4.6.
Op 1 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat het rapport van verzekeringsarts Brouwer van 2 februari 2022 geen aanleiding geeft om het
ingenomen medische standpunt zoals verwoord in de FML van 1 november 2021 te herzien.
4.7.
Appellante heeft in brieven van 21 oktober 2021 en 29 juli 2022 te kennen gegeven dat ook met de aangepaste FML nog altijd onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan haar klachten. Appellante heeft verwezen naar een reactie van 26 juli 2022 van verzekeringsarts Derks. Derks heeft herhaald dat er volgens hem onvoldoende rekening is gehouden met de arm/handklachten, de rugklachten, de klachten van het linkerbeen en de vermoeidheidsklachten. Met betrekking tot de psychische klachten is naar de mening van Derks sprake van een matig ernstige depressie. Derks blijft van mening dat er aanleiding is om vanwege de matig ernstige depressie ook aanvullende beperkingen aan te nemen op de items 1.9.9 verhoogd persoonlijk risico, 2.6 emotionele problemen van anderen hanteren, 2.7 eigen gevoelens uiten en 2.8 omgaan met conflicten. Hij heeft ook zijn standpunt gehandhaafd dat een beperking van maximaal 4 uur per dag en maximaal 16 uur per week moet worden aangenomen.
4.8.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige Brouwer in rapport van 13 oktober 2022 gereageerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de verzekeringsarts Derks. Brouwer heeft toegelicht dat de FML aangevuld dient te worden bij de items 1.8.6 (lees: 1.9.9) persoonlijk risico, 2.8 omgaan met conflicten, 2.12.3 niet kunnen terugvallen op collega's, 2.12.5 leidinggeven, 4.3.8 repetitieve handelingen, 4.14 tillen of dragen. Brouwer heeft de duurbeperking vastgesteld op maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 26 oktober 2017 heeft vastgesteld op 46,05%.
5.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige, kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante alsook de informatie van de artsen van het Uwv en de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Derks zijn door hem bij de beoordeling betrokken. De deskundige heeft zelf nadere informatie verkregen van de vaatchirurg en de anesthesist, pijnspecialist en deze betrokken bij zijn bevindingen. De deskundige heeft op de hem gestelde vragen een duidelijk antwoord gegeven. Nadat partijen op het rapport hadden gereageerd, heeft de deskundige in zijn nadere rapporten van 2 februari 2022 en 13 oktober 2022 gemotiveerd uiteengezet waarom hij het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderschreven dat op basis van de beschrijvingen in de CBBS handleiding de extra beperkingen voor de items 2.6, 2.7, 2.12.1, en 2.12.2 niet van toepassing zijn. Gelet op de reactie van verzekeringsarts Derks is aanleiding gezien voor een beperking voor persoonlijk risico. Naar aanleiding van de door Derks aangegeven wisselwerking tussen de gevolgen van de depressieve stoornis en de pijnklachten heeft Brouwer aanleiding gezien voor een wat forsere urenbeperking dan aanvankelijk is gerapporteerd, van maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven om het rapport en de nadere reactie van de deskundige niet te volgen.
5.3.
De deskundige heeft navolgbaar toegelicht waarom hij in het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts Derks geen aanleiding heeft gezien zijn conclusies en beantwoording van de vragen verdergaand te wijzigen. Dat het rapport van de deskundige afwijkt van de opvatting van een andere, door de partijen geraadpleegde, deskundige is op zich niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
5.4.
Wat in 4.1 tot en met 5.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is en dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad kan, nu daarover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, niet bepalen voor welke WIA-uitkering appellante in aanmerking komt. Er is daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het Uwv op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Het Uwv moet beslissen of en voor welke
WIA-uitkering appellante per 26 oktober 2017 in aanmerking komt. Daarbij zal de FML van 1 november 2021 volledig in overeenstemming moeten worden gebracht met het oordeel van de deskundige, hetgeen betekent dat in de FML beperkingen moeten worden toegevoegd op beoordelingspunten: 1.9.9 persoonlijk risico, 2.8 omgaan met conflicten, 2.12.3 niet kunnen terugvallen op collega's, 2.12.5 leidinggeven, 4.3.8 repetitieve handelingen, 4.14 tillen of dragen. Voorts moet worden opgenomen dat appellante maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week kan werken. Vervolgens zal middels een nieuw arbeidskundig onderzoek moeten worden bezien welke gevolgen dit heeft voor de aanspraken van betrokkene op grond van de Wet WIA. Daarbij rekening houdend met de claim van appellante dat, indien op 26 oktober 2017 sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid, haar arbeidsongeschiktheid moet worden aangemerkt als duurzaam.
5.5.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5.6.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kennen een forfaitair systeem van vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de kosten van rechtsbijstand worden vergoed op basis van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb in samenhang met de bijlage bij dit besluit. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden van dit forfaitaire systeem worden afgeweken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb die integrale vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in beroep zou kunnen rechtvaardigen is in dit geval geen sprake. De door appellante gemaakte kopieerkosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn namelijk niet opgenomen in het Bpb. Op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van de kosten van een door een partij ingeschakelde deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) zijn deze tarieven vastgesteld. Artikel 2 van het Bts is van toepassing op de vergoeding van de door verzekeringsarts Derks verrichte onderzoeken. In dit artikel is bepaald dat ten hoogste respectievelijk € 126,47 (2019), € 136,19 (2022) en € 142,52 (2023) per uur wordt vergoed. Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
5.7.
Onder toepassing van de bovenvermelde bepalingen van het Bpb in samenhang met de bepalingen van het Bts wordt de vergoeding van de proceskosten voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.674,- in beroep (beroepschrift 1 punt en zitting 1 punt) en op
€ 2.092,5‬0 in hoger beroep (hoger beroepschrift 1 punt, zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek 0,5 punt, zitting 1 punt) en op een bedrag van € 3.377,17 uitgaande van een tijdsbesteding van in totaal 21 uur wegens kosten van de door de partijdeskundige Derks opgemaakte rapporten en zijn aanwezigheid ter zitting, vermeerderd met btw. In totaal is de vergoeding € 7.143,67‬. Daarnaast dient het Uwv het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 maart 2018;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D. Schaap