In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de Wajong-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 2004 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in de periode van 2011 tot medio 2016 schoonmaakwerkzaamheden verricht. Het Uwv heeft haar uitkering per 1 juli 2016 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%, omdat zij meer dan vijf jaar had gewerkt en haar werkzaamheden als algemeen geaccepteerde arbeid werden beschouwd. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar werkzaamheden na december 2015 zwaarder waren geworden, wat zou betekenen dat er sprake was van andere arbeid in de zin van de Wet Wajong.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de werkzaamheden van appellante na december 2015 als andere arbeid moeten worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks dat zij extra begeleiding nodig heeft, in staat was om haar werkzaamheden zelfstandig uit te voeren. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren voor een wezenlijke verslechtering van de medische situatie van appellante, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had besloten om geen medisch onderzoek te verrichten, aangezien er geen aanwijzingen waren voor een verslechtering van de gezondheid van appellante.
De uitspraak bevestigt dat de herziening van de Wajong-uitkering van appellante terecht was en dat de door haar verrichte werkzaamheden als algemeen geaccepteerde arbeid kunnen worden aangemerkt. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd.