ECLI:NL:CRVB:2023:595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/880 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor laatst verrichte werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als project-handler werkte, had in juli 2019 een pneumothorax ondergaan en was op 1 juli 2020 uit dienst gegaan. Na een ziekmelding op 13 november 2020, ontving hij een ZW-uitkering. De verzekeringsarts heeft appellant per 22 maart 2021 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, voldoende was om te concluderen dat appellant per datum in geding weer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellant had meegewogen en dat er geen medische informatie was die de beoordeling van het Uwv in twijfel trok. De Raad concludeerde dat er geen risico was dat de wond opnieuw opengaat en dat de kans op een nieuwe pneumothorax niet groter was door het werk als project-handler.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 880 ZW

Datum uitspraak: 30 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 maart 2022, 21/4015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als project-handler voor 40 uur per week. In juli 2019 heeft appellant een pneumothorax (klaplong) gehad, waaraan hij geopereerd is. Zijn dienstverband is op 1 juli 2020 geëindigd. Appellant heeft zich op 13 november 2020 ziek gemeld met thoracale pijnklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 17 maart 2021 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 22 maart 2021 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van project-handler. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 maart 2021 de ZW-uitkering van appellant per 22 maart 2021 (datum in geding) beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 mei 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met alle klachten en beperkingen van appellant als gevolg van de doorgemaakte pneumothorax. Appellant is aangewezen op fysiek relatief licht belastende arbeid waarbij lichamelijk zware piekinspanningen worden vermeden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden in het eigen werk. Daarbij is in aanmerking genomen dat het eigen werk fysiek lichte en overwegend zittende werkzaamheden betreft, zonder frequent zware lasten hanteren of zwaar tillen en dragen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat in het eigen werk geen risico bestaat dat de wond opnieuw opengaat en het werk de kans dat opnieuw een pneumothorax zal ontstaan niet groter maakt. De aard en ernst van de klachten kan niet verklaren waarom belanghebbende zijn slaapkamer niet uit kan of niet kan zitten. Uit het dossier blijkt niet van medische informatie die reden zou kunnen geven voor twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv dat appellant per datum in geding weer geschikt was voor het werk als project-handler.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij op de datum in geding vanwege zijn thoracale pijnklachten dit werk niet kon verrichten. Appellant heeft gesteld dat de verzekeringsarts niet is uitgegaan van het juiste dagverhaal, omdat deze zich heeft gebaseerd op het dagverhaal zoals dat was voordat appellant klachten kreeg, terwijl appellant rond de datum in geding tot veel minder in staat was. Verder heeft appellant erop gewezen dat hij, voordat zijn dienstverband was geëindigd, als gevolg van zijn thoracale klachten drie keer een terugval heeft gehad. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de bedrijfsarts en zijn ex-werkgever over zijn re-integratietraject en informatie van zijn fysiotherapeut overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt de conclusie kan dragen dat appellant per datum in geding weer geschikt was voor het laatst verrichte werk. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat op een in november 2020 gemaakte röntgenfoto van de thorax geen afwijkingen te zien waren en dat de verzekeringsarts bij lichamelijk onderzoek op het spreekuur van 17 maart 2021 bij auscultatie van de longen beiderzijds esiculair ademgeruis zonder bijgeluiden heeft vastgesteld. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het dagverhaal zoals beschreven door de verzekeringsarts, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan zijn heroverweging ten grondslag gelegd. Dat appellant op de datum in geding nog thoracale pijnklachten had, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook aangenomen. Ook was hem bekend dat appellant, voordat zijn dienstverband werd beëindigd, een aantal keer een terugval heeft gehad. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat restklachten bij een status na pneumothorax normaal zijn en dat appellant daarom ook was aangewezen op fysiek relatief licht belastende arbeid waarbij lichamelijk zware piekinspanningen worden vermeden. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, is het werk in de functie van
project-handler fysiek licht en overwegend zittend. In het werk worden niet frequent zware lasten gehanteerd of zwaar getild of gedragen. De belasting op de thorax en ribben is hierin dus minimaal en er is geen sprake van zware energetische inspanningen. In het licht belastende werk bestaat geen risico dat de wond opnieuw opengaat en het werk maakt de kans dat opnieuw een pneumothorax zal ontstaan niet groter. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een dergelijk aanknopingspunt is ook niet gelegen in de in hoger beroep overgelegde stukken. De daarin vermelde informatie van de bedrijfsarts en van de werkgever ziet niet op de medische situatie van appellant op de datum in geding en bevat geen relevante onderzoeksbevindingen.
4.3.
De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) O.N. Haafkes