ECLI:NL:CRVB:2023:626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
22/3203 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars Ziektewet-beoordeling en opdracht tot nader medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die op 10 februari 2021 door een arts is onderzocht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 5 maart 2021 besloten de ZW-uitkering van appellante te beëindigen per 6 april 2021. Tijdens een hoorzitting op 11 augustus 2021 heeft een verzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek verricht, wat leidde tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een nieuwe functieduiding. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante deels gegrond verklaard en de beëindiging van de uitkering verplaatst naar 16 oktober 2021. De Centrale Raad oordeelt dat het onderzoek naar de beperkingen van appellante onvoldoende zorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet heeft onderzocht. De Raad draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de medische situatie van appellante op de datum in geding. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.348,- en het griffierecht van € 49,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

22.3203 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 september 2022, 21/4520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 maart 2023
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: S. Pouw
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2023. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van den Os, advocaat, en [naam vriendin appellante] , een vriendin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2021 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 oktober 2021;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 3.348,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 49,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet (ZW)-beoordeling is appellante op 10 februari 2021 onderzocht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige heeft het Uwv met het besluit van 5 maart 2021 (primair besluit) de
ZW-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 6 april 2021. Tijdens de hoorzitting op 11 augustus 2021 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep met appellante gesproken. Hij heeft geen lichamelijk onderzoek gedaan omdat appellante inmiddels geopereerd was en de fysieke situatie gewijzigd was ten opzichte van de datum in geding. In verband met medicatiegebruik is de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Dit heeft geleid tot een nieuwe functieduiding. Met het besluit van 6 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante deels gegrond verklaard en de ZW-uitkering niet per 6 april 2021 maar per 16 oktober 2021 beëindigd.
De datum in geding in deze zaak is door het hanteren van een nieuwe uitlooptermijn
16 oktober 2021 geworden. Dat betekent dat als zich voor die datum relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de medische situatie daarmee rekening moet worden gehouden. In dit geval heeft op 14 juli 2021 een operatie aan de knie plaatsgevonden. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet heeft onderzocht, is het onderzoek naar de beperkingen van appellante op de datum in geding, 16 oktober 2021, onvoldoende zorgvuldig.
Er zal alsnog nader medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten plaatsvinden. Indien dit onderzoek leidt tot bijstelling van de FML dient eveneens een nadere arbeidskundige beoordeling plaats te vinden. Vervolgens dient het Uwv te bezien of het bestreden besluit, met nadere motivering, kan worden gehandhaafd, dan wel dat een nieuwe beslissing op bezwaar dient te worden genomen.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De vergoeding hiervoor bedraagt € 3.348,- (2 punten in beroep en 2 punten in hoger beroep). Aangezien appellante in hoger beroep geen griffierecht heeft betaald, dient het Uwv alleen het in beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
(getekend) S. Pouw (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen