ECLI:NL:CRVB:2023:641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
22/2044 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies volgens de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2009 ziek is, heeft een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling heeft het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 72,79%. Appellant betwist de geschiktheid van de functies die het Uwv heeft geselecteerd en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische oordeelsvorming niet is betwist en dat de arbeidskundige beoordeling voldoende onderbouwd is. In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren herhaald, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

22 2044 WIA

Datum uitspraak: 5 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 mei 2022, 21/4335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assistent werktuigkundige voor 35,33 uur per week. Op 28 september 2009 heeft hij zich ziek gemeld in verband met een inwendig letsel, later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 26 september 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 25 september 2012. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 26 september 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij een herbeoordeling heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant ingaande 20 maart 2017 45,05% arbeidsongeschikt is. Na een melding door appellant van toegenomen medische klachten heeft het Uwv vervolgens geconcludeerd dat appellant per 6 november 2018 100% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In verband met een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts van het Uwv op
25 augustus 2020 telefonisch contact gehad met appellant. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 24 december 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 24 november 2020 arbeidsongeschikt is naar een mate 72,66%. Het Uwv heeft bij dat besluit de WGA-loonaanvullingsuitkering naar de mate van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid van appellant tot 1 december 2022 onveranderd voortgezet. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 72,79%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 30 juni 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 7 juli 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen aangepast.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant de medische oordeelsvorming niet heeft betwist en overwogen dat zij daarom is uitgegaan van de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML van 24 november 2020. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de arbeidskundige beoordeling geen tegenstrijdigheden en vloeien de getrokken conclusies logisch voort uit de rapporten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Bij werk in een grote ruimte geven schotten een wezenlijke afscherming van auditieve en visuele prikkels, waardoor de beperkingen van appellant voor afleiding door anderen niet wordt overschreden. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het werken met een soldeerbout. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij verklaard dat dit in het licht van de medische situatie van appellant niet bezwaarlijk is. Het werken met een soldeerbout is slechts bezwaarlijk als iemand deze niet op de houder kan plaatsen en als deze door een verkeerde beweging of door te laten vallen tegen het lichaam aankomt. Dit risico is volgens haar dermate klein dat dit geen beperking oplevert. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de voorbeeldfuncties voor appellant of aan de juistheid van het vastgestelde maatmanloon.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de aangevallen uitspraak in strijd is met de wettelijke bepalingen, onzorgvuldig en ondeugdelijk is gemotiveerd. Appellant heeft meer beperkingen dan zijn aangenomen. Hij kan niet werken met een soldeerbout en wordt teveel afgeleid bij het werken in een kantoortuin, zodat de functies voor hem ongeschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van met ingang van 24 november 2020 heeft vastgesteld op 72,79%.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1677), is het in strijd met een goede procesorde als de belanghebbende in hoger beroep een beroepsgrond aanvoert die hij eerder in de procedure uitdrukkelijk en bewust heeft prijsgegeven. Uit het proces-verbaal van de zitting van 7 april 2022 bij de rechtbank volgt dat de gemachtigde van appellant desgevraagd heeft verklaard dat het beroep niet gaat over de medische beoordeling, maar puur ziet op de arbeidskundige beoordeling. Dit betekent dat de juistheid van de voor appellant aangenomen belastbaarheid in hoger beroep niet meer ter discussie kan worden gesteld.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De – hiervoor onder 2 weergegeven - overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen argumenten naar voren gebracht die aanleiding geven voor een ander oordeel.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) C.G. van Straalen