Uitspraak
mr. G.J. Sjoer.
25 januari 2021, het Expertise Instituut van 1 september 2022, de handtherapeut van 20 juli 2022 en de neuroloog van 16 november 2022 leidt niet tot een ander oordeel over de fysieke klachten van appellante. Aan deze stukken wordt niet het gewicht toegekend dat appellante wenst, omdat hierin geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat haar beperkingen op de datum in geding van 2 december 2020 zijn onderschat. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
10 november 2022. Terecht is gewezen op de informatie van de reumatoloog van
20 maart 2020, waaruit volgt dat er bij röntgen/bloedonderzoek van de handen geen afwijkingen zijn gevonden. Gelet hierop worden de handklachten van appellante aangemerkt als passend bij fibromyalgie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend dat opgezette handen bij fibromyalgie kunnen voorkomen, zij het in wisselende mate. Beweging, niet overbelasten en rust zijn belangrijk om met fibromyalgie om te gaan. Dit geldt ook voor het handgebruik. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat uit het dagverhaal van appellante, zoals door de verzekeringsarts in het rapport van 2 november 2020 opgetekend, blijkt dat zij haar huishouden overwegend zelfstandig doet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt met de in de FML opgenomen beperkingen op duwen, trekken, tillen en dragen tegemoetgekomen aan de belastbaarheid van de handen van appellante. De door haar ingebrachte informatie van de neuroloog van 16 november 2022 leidt niet tot twijfel aan deze conclusie, nu het daarin genoemde Carpaaltunnelsyndroom beiderzijds, niet reeds op de datum in geding van 2 december 2020 aanwezig was, maar pas is vastgesteld tijdens het consult op 16 november 2022. Hiermee is niet gebleken dat de beperkingen van appellante voor het gebruik van de handen op de datum in geding zijn onderschat. Appellante heeft niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval is, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.
2 december 2020 al enkele maanden gebruikte, gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uit dat deze op dat moment niet van invloed waren op het reactievermogen van appellante of leidden tot duizeligheid. Ten aanzien van het gebruik van morfine heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bijwerkingen als sufheid en verwardheid binnen enkele dagen na inname verminderen. Nu appellante hiertegen niets heeft ingebracht, bestaat er geen aanleiding aan het voorgaande te twijfelen.
3 november 2020 geen beperking op het kunnen terugvallen op collega’s en leidinggevenden. Gelet op het voorgaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de Raad voorgelegde vragen niet bevredigend beantwoord. Om die reden is de gemachtigde van het Uwv tijdens de zitting om toelichting gevraagd, echter heeft hij daarin niet afdoende kunnen voorzien.