ECLI:NL:CRVB:2023:66

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
22/653 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die als bezorger werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na een aanrijding op 20 april 2017. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig achtte en de conclusies van de verzekeringsarts volgde.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat zijn medische beoordeling onvoldoende zorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft geconcludeerd dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in de conclusie dat appellant niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22.653 WIA

Datum uitspraak: 12 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 januari 2022, 20/2622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als bezorger voor 22,88 uur per week. Op 20 april 2017 is hij als gevolg van een aanrijding voor dit werk uitgevallen. Appellant heeft op 27 september 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Naar aanleiding daarvan heeft appellant op 1 november 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft in het rapport van 15 mei 2020 geconcludeerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag kan worden gesteld op 20 april 2017, maar dat appellant per 3 april 2018 hersteld is gemeld en dus geen 104 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 18 mei 2020 de
WIA-aanvraag van appellant per 18 april 2019 afgewezen, omdat hij de wachttijd van
104 weken ziekte niet heeft volgemaakt.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar dat appellant tegen dit besluit heeft gemaakt, heeft hij, na de hoorzitting, het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep bezocht. Deze arts heeft het dossier bestudeerd en de door appellant overgelegde medische stukken bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 oktober 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 oktober 2020 overwogen dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk, maar wel de functies van productiemedewerker industrie, machinaal metaalbewerker en huishoudelijke medewerker kan verrichten. Berekend is dat appellant per 18 april 2019 nog 83,05% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 mei 2020 ongegrond verklaard. Vastgesteld is dat appellant wel de wachttijd heeft volgemaakt, maar met ingang van 18 april 2020 nog steeds niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht en de uitkomst ervan juist. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de beperkingen die zijn aangenomen in de FML in ruime mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn conclusies. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft hiertoe in het beroep van appellant op het arrest Korošec (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) ook geen aanleiding gezien. Volgens de rechtbank is het beginsel van equality of arms niet geschonden. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat appellant in staat moet zijn de geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden van beroep en bezwaar. Hij houdt staande dat de medische beoordeling onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en zijn fysieke en psychische beperkingen zijn onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt, als voortvloeiend uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd.
4.1.2.
De brief van de radioloog van 30 november 2021, die appellant op 25 november 2022 heeft ingediend, is niet binnen tien dagen voor de zitting ingediend. Dit is door de gemachtigde van appellant in de begeleidende brief overigens ook erkend. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting aangegeven van dit stuk niet tijdig kennis te hebben kunnen nemen en daarop ook niet tijdig hebben kunnen reageren. Vastgesteld wordt dat appellant dit stuk, gelet op de datum van 30 november 2021, eerder en daarmee op tijd in de procedure heeft kunnen brengen. Het stuk wordt daarom buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor.
4.2.
In geschil is het antwoord op de vraag of het Uwv appellant met ingang van 18 april 2020 terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.3.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Hetzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
4.3.3.
Geconcludeerd wordt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in de conclusie dat appellant ingang van 18 april 2020 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.G. van Straalen