ECLI:NL:CRVB:2023:69

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
22/184 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 7 september 2018 ziek gemeld met migraineklachten, vermoeidheid en andere gezondheidsproblemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, met name over de erkenning van haar psychische klachten en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gronden van appellante niet nieuw waren en dat de rechtbank de beroepsgronden voldoende had besproken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22.184 WIA

Datum uitspraak: 12 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 december 2021, 21/2405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante 1] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor ongeveer 16 uur per week. Op 7 september 2018 heeft zij zich ziek gemeld met migraineklachten. Appellante is daarnaast vermoeid en heeft long- en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 24 juni 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 2,44%. Bij besluit van
29 juli 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 4 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 februari 2021 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat twee van de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante omdat daarin geen sprake is van een goed geventileerde werkomgeving. Hij heeft nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op basis van deze functies vastgesteld op 0%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Alle medische stukken zijn meegewogen en uit de overgelegde stukken blijkt niet dat sprake is van ernstiger problematiek dan waarmee reeds rekening is gehouden. Uit het eindverslag van Back in Shape blijkt dat er nog behandeling nodig is voor depressie en PTSS-klachten, maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet per se dat de beperkingen ernstiger zijn dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van uitgaat. Uit het huisartsenjournaal blijkt daarnaast niet dat rondom de datum in geding sprake is van psychische klachten of van behandeling daarvan. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken van stukken die aanleiding geven voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante niet wordt gevolgd in de stelling dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. In geen van de functies is sprake van deadlines, een hoog handelingstempo, wisselende ploegendiensten dan wel contact met stoffen die problematisch zijn voor appellante vanwege haar allergieën. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat in de geselecteerde functies haar belastbaarheid wordt overschreden. De door appellante aangevoerde grond dat in één van de functies met een werktijd van 9,5 uren per dag sprake is van een overschrijding, slaagt niet aangezien geen beperking is gesteld ten aanzien van werktijden. Ten slotte heeft de rechtbank erop gewezen dat de (reserve) functie medewerker tuinbouw is komen te vervallen en door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervangen door de functies medewerker intern transport en medewerker inpakker.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische klachten zijn miskend en dat hiermee bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gewezen op de informatie van Back in Shape, het huisartsenjournaal van 5 januari 2021 en haar persoonlijke omstandigheden. Haar psychische klachten in combinatie met vermoeidheid zouden ook moeten leiden tot een urenbeperking. Verder heeft appellante gesteld dat ten onrechte wordt getwijfeld aan haar migraineklachten. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat door de rechtbank onvoldoende is ingegaan op haar arbeidskundige beroepsgronden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 september 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante voldoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 februari 2021 geconcludeerd dat door de verzekeringsarts beperkingen zijn aangenomen voor nachtdiensten en wisselende ploegendiensten en dat er in combinatie met de beperkingen in persoonlijk
en sociaal functioneren op deze manier voldoende tegemoet is gekomen aan de hoofdpijnklachten van appellante. Met de hoofdpijnklachten van appellante is bij de medische beoordeling dus rekening gehouden. Dat appellante door deze klachten meer beperkt is, heeft zij niet met medische stukken onderbouwd. Verder is de rechtbank in de aangevallen uitspraak, anders dan appellante stelt, ingegaan op de arbeidskundige gronden van het beroep. Tegen deze overwegingen heeft appellante niets aangevoerd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.G. van Straalen