In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, een verpleegkundige, was sinds 12 december 2001 arbeidsongeschikt en ontving een WAO-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de uitkering vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat er sprake was van een toename van haar medische beperkingen, maar de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve grondslag was voor de gestelde toename van beperkingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk hadden gemotiveerd dat de door appellante aangeleverde medische informatie niet leidde tot een andere conclusie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.