ECLI:NL:CRVB:2023:728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als journalist werkte, had een laattijdige aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na uitval door psychische klachten. Het Uwv had aanvankelijk geweigerd om appellant met ingang van 8 oktober 2011 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65,74% en werd een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend per 14 april 2019.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de beperkingen van appellant adequaat weergaf. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen en oordeelde dat er geen sprake was van geen benutbare mogelijkheden. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch passend waren en dat er geen bijzonder geval was dat een eerdere ingangsdatum van de WIA-uitkering rechtvaardigde.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de medische situatie van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.