ECLI:NL:CRVB:2023:745
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2022. De appellant, die zich op 19 september 2016 ziek meldde vanwege rugklachten, had eerder een verzoek ingediend voor een WIA-uitkering, welke op 14 augustus 2018 werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een verzoek om herbeoordeling in 2020, werd opnieuw vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering per 15 juli 2020.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de medische beoordeling door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van de appellant correct was vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel en de onderbouwing van de arbeidsdeskundige, die had aangetoond dat de functies passend waren voor de appellant.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij door zijn klachten niet kan werken en verzocht om de benoeming van een deskundige. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De Raad wees het verzoek om een deskundige te benoemen af en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding eveneens werd afgewezen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant geen nieuwe informatie had ingebracht die tot een andere conclusie zou moeten leiden.