ECLI:NL:CRVB:2023:745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
22/2732 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2022. De appellant, die zich op 19 september 2016 ziek meldde vanwege rugklachten, had eerder een verzoek ingediend voor een WIA-uitkering, welke op 14 augustus 2018 werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een verzoek om herbeoordeling in 2020, werd opnieuw vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering per 15 juli 2020.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de medische beoordeling door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van de appellant correct was vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel en de onderbouwing van de arbeidsdeskundige, die had aangetoond dat de functies passend waren voor de appellant.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij door zijn klachten niet kan werken en verzocht om de benoeming van een deskundige. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De Raad wees het verzoek om een deskundige te benoemen af en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding eveneens werd afgewezen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant geen nieuwe informatie had ingebracht die tot een andere conclusie zou moeten leiden.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 april 2023

22.2732 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2022, 21/1015 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: A.L.K. Dagmar
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Namens appellant is mr. drs. P.R.L.V.M. Kruik verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft zich op 19 september 2016 zich ziek gemeld vanwege rugklachten. Bij besluit van 14 augustus 2018 is het verzoek van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 17 september 2018 afgewezen omdat appellant minder dan 35% (20,14%) arbeidsongeschikt was.
Op 1 maart 2020 heeft appellant een verzoek om herbeoordeling gedaan wegens toegenomen klachten. Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 15 juli 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% (16,08%) arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de primaire arts de belastbaarheid van appellant juist heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is, niet onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv.
De arbeidsdeskundige heeft onderbouwd waarom de functies, gelet op de FML, passend zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bovendien in het rapport van 14 maart 2022 de conclusies van de arbeidsdeskundige bevestigd.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij met zijn klachten niet kan werken. Hij heeft uitstralende rugklachten, die erger worden bij temperatuurverschillen en die hun weerslag hebben op het geestelijk welzijn. Daarnaast heeft appellant slaapproblemen. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen.
De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen twijfel is aan het medisch oordeel van het Uwv. De primaire arts van het Uwv heeft appellant op het spreekuur gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant ook op het spreekuur onderzocht. Hij heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij meer beperkingen heeft dan is neergelegd in de FML. De slaapproblemen van appellant worden niet geobjectiveerd en ook is niet aangetoond dat appellant beperkingen heeft bij temperatuurwisselingen. Appellant heeft in hoger beroep geen informatie ingebracht die tot een andere conclusie zou moeten leiden. Nu de Raad niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. In het rapport van 14 maart 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader toegelicht waarom de functies passend zijn. Omdat deze toelichting alleen een nadere toelichting is op de onderbouwing die al in de bezwaarfase is gegeven en het geen nieuw standpunt betreft, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.L.K. Dagmar (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen