ECLI:NL:CRVB:2023:832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Türk, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had in haar uitspraak van 1 augustus 2022, onder zaaknummer 21/1060, geoordeeld dat het beroep niet ontvankelijk was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep, onder zaaknummer 22/3116 WIA.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het griffierecht op 30 januari 2023 is voldaan, maar dat dit niet binnen de gestelde termijn is gebeurd. De gemachtigde van appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen. De Raad concludeert dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 mei 2023. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.