ECLI:NL:CRVB:2023:843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
21/2320 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen jonggehandicapte in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in 1999, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van het oordeel dat hij over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij het onderzoek door het Uwv als zorgvuldig had beoordeeld.

De appellant had klachten gerapporteerd die voortkwamen uit ASS, angst- en paniekstoornissen, en andere psychische problemen. Ondanks deze klachten, concludeerde de rechtbank dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor het ontbreken van arbeidsvermogen, omdat hij in staat was om regulier onderwijs te volgen en zelfstandig te reizen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende onderbouwd hadden dat de appellant niet aan de voorwaarden voldeed om als jonggehandicapte te worden aangemerkt.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij niet in staat was om vier uur per dag te werken, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het Uwv had gevolgd in zijn standpunt dat de appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen te betwijfelen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de afwijzing van de Wajong-aanvraag van de appellant.

Uitspraak

21/2320 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2021, 20/4814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 mei 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.D. van Tellingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. Namens appellant is verschenen mr. Van Tellingen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft met een door het Uwv op 14 februari 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant klachten ervaart als gevolg van ASS, angst- en paniekstoornis, depressie en dyslexie. Hij raakt snel overprikkeld en gestrest. Appellant staat onder behandeling van de GGZ en gebruikt medicatie. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van de huisarts van 17 september 2019 en van de psychiater van 23 februari en 27 juli 2018. Het Uwv heeft vervolgens een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 21 juli 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 juli 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Daarbij is informatie van de GGZ van 21 november 2019 en van 25 augustus 2020, alsmede informatie van de huisarts van 6 oktober 2020 meegewogen
.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek door het Uwv zorgvuldig geacht en in wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden gezien om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellant niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden, omdat hij niet bedlegerig, ADLafhankelijk of opgenomen is. Zolang sprake is van enige zelfverzorging is er geen sprake van disfunctioneren op drie niveaus. Verder heeft de rechtbank in dit verband van belang geacht dat – zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt – appellant rond zijn achttiende levensjaar, [geboortedatum] 2017, regulier onderwijs volgde op havo-niveau, in 2019 zijn diploma heeft behaald en tot kort voor datum van het onderzoek driemaal per week zelfstandig met de trein naar Amsterdam reisde voor onderwijs op de vavo gedurende een dagdeel of een hele dag. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat uit de beschikbare medische informatie niet blijkt dat er sprake is van een ernstig psychisch beeld dat een dermate grote beperking ten aanzien van de duurbelastbaarheid zou kunnen rechtvaardigen
.De rechtbank heeft het Uwv gevolgd dat appellant op preventieve gronden – niet volle dagen maar gedurende zes uur per dag – belastbaar is. Dat appellant stelt dat hij zijn werkzaamheden als pizzakoerier, wat drie uur per dag verricht werd, niet kon volhouden, maakt de beoordeling niet anders. Ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 november 2020 dat appellant een uur aaneengesloten kan werken, omdat het richten van de aandacht, het zelfstandig ondernemen van een enkelvoudige taak, het structureren en herinneren niet aanzienlijk zijn beperkt, heeft de rechtbank niet onjuist geacht.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de arbeidskundige beoordeling voor onjuist te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 november 2020 op een inzichtelijke en navolgbare wijze toegelicht dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. In de geselecteerde taken kan volgens duidelijke voorschriften, richtlijnen en voorbeelden worden gewerkt, waarmee de voor appellant benodigde structuur wordt geboden. Daarnaast komt een intensieve samenwerking of klant- en patiëntcontact daarin niet voor en is van prestatie- of tempodruk geen sprake.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat appellant niet in staat is vier uur per dag te werken. Appellant heeft moeten stoppen met studie en reizen omdat dit te belastend was. Deze activiteiten leverden te veel spanningen op. De omstandigheid dat appellant niet gedurende drie uur als pizzakoerier kon werken is een argument dat appellant dus niet vier uur per dag belastbaar is. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geen oordeel gegeven over het gestelde over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen had op [geboortedatum] 2017, de dag dat hij achttien jaar is geworden. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geacht en geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid, worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, over basale werknemersvaardigheden beschikt en aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.5.
Nu de rechtbank terecht het Uwv heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken, kan de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen onbeantwoord blijven.
4.6.
De overwegingen in 4.3, 4.4 en 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S.C. Scholten