ECLI:NL:CRVB:2023:89
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2023 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van 1 juli 2021, maar het beroepschrift was niet tijdig ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, die begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. In dit geval was de laatste dag om tijdig hoger beroep in te stellen 14 augustus 2021, maar het beroepschrift werd pas op 8 april 2022 ontvangen door de Raad van State.
De Raad overweegt dat, hoewel er mogelijkheden zijn voor een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift om ontvankelijk te zijn, appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in verzuim is geweest. Appellant had de mogelijkheid om pro forma hoger beroep in te stellen om de termijn veilig te stellen. De rechtbank had appellant in de eerdere uitspraak al gewezen op de termijn van zes weken. De Raad concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier J.E. Eikelenboom, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.