ECLI:NL:CRVB:2023:898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 10 mei 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die als appellant optrad. De rechtbank had eerder op 28 januari 2022 een uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3112, waarin een proceskostenveroordeling was uitgesproken.
Appellant trok op 11 oktober 2022 het hoger beroep in, maar betrokkene, vertegenwoordigd door mr. P.A. Kerkhof, verzocht de appellant om veroordeling in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten.
De Raad overwoog dat, volgens artikel 8:118 van de Awb, bij intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten die betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep, moeten worden vergoed. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 2.031,-, bestaande uit € 1.194,- voor bezwaar en € 837,- voor hoger beroep.
De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.