ECLI:NL:CRVB:2023:94

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
20/2087 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid zonder urenbeperking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te beëindigen. Appellant, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, had zich opnieuw gemeld bij het Uwv met klachten van vermoeidheid. Na een herbeoordeling concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde zijn uitkering per 20 september 2018. Appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de FML van appellant te twijfelen. Appellant voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen. De Centrale Raad van Beroep volgde echter de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt waren, en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.

De Raad concludeerde dat het Uwv de beëindiging van de WIA-uitkering terecht had vastgesteld en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20 2087 WIA

Datum uitspraak: 18 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2020, 19/1242 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. van Medenbach de Rooij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Namens appellant is, via een beeldverbinding, verschenen mr. Van Medenbach de Rooij. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor 46,42 uur per week. Op 26 mei 2005 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 24 mei 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 1 november 2012 een WGA-vervolguitkering toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%.
1.2.
Appellant heeft zich op 6 februari 2018 bij het Uwv gemeld met toegenomen vermoeidheidsklachten in het voorafgaande jaar. In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juli 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 september 2018 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 21 december 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 januari 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven met veroordeling van het Uwv in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd door middel van de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 augustus 2019 en
8 november 2019. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek – met de aanvullende rapporten – op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Met het aanvullende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 november 2019 is voldoende gemotiveerd waarom er conform de Standaard Duurbelasting in arbeid (de Standaard) geen indicatie is voor het aannemen van een medische urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat (vermoeidheids)klachten die voortvloeien uit een (geobjectiveerd) restless legs syndroom (hierna: RLS) op zich wel tot een urenbeperking kunnen leiden maar in dit geval niet. Ook uit de door appellant overgelegde informatie afkomstig van het Centrum Voor Slaapgeneeskunde, de Medinova kliniek Arnhem en orthopedisch chirurg Zonnenberg blijkt niet dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellant in de FML van 12 juni 2018 zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML. Naar aanleiding van de vraagstelling van de rechtbank is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 19 november 2019 tot de conclusie gekomen dat de functies met de Sbc-codes 267050 en 271130 niet kunnen worden gehandhaafd omdat de functies op de datum in geding onvoldoende actueel zijn. In de rapporten van de arbeidsdeskundige van 23 april 2018, van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 november 2018 en van 7 maart 2019 is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de overige geselecteerde functies. Op basis van de inkomsten die appellant met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het Uwv een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv daarom de WIA-uitkering terecht beëindigd heeft per 20 september 2018.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij bij de verzekeringsartsen te kennen heeft gegeven dat hij slechts 4 uur per dag kan werken en dat de belangrijkste klacht moeheid is en dat hij drie à vier uur slaapt per nacht. Ook krijgt hij overdag last van zijn benen. Daarvoor heeft hij overdag meer rust nodig en slaapt hij ook. Desondanks hebben de verzekeringsartsen geen urenbeperking aangenomen. Appellant heeft gewezen op het onderzoek in het Slaapcentrum. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bij zijn beoordeling onvoldoende meegewogen dat hij voor dat onderzoek een dubbele dosis medicatie had ingenomen wat invloed heeft gehad op de resultaten van het onderzoek. Dat betekent dat een redelijke nachtrust voor appellant dusdanig veel medicatie vereist dat hij de volgende dag niet belastbaar is. Ter ondersteuning van zijn stelling dat een urenbeperking is aangewezen heeft appellant een medische expertise van 18 februari 2022 van
drs. J.J.B. Batelaan, arts arbeid en gezondheid, van het Expertise Orgaan overgelegd. Volgens appellant doet de expertise voldoende twijfel ontstaan over het oordeel van de verzekeringsarts en verzoekt daarom een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van 8 juli 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 20 september 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd. Het geding spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht geen urenbeperking heeft aangenomen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.4.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van appellant op de datum in geding. Het Uwv heeft met de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 november 2019, 21 januari 2020 en 8 juli 2022 deugdelijk gemotiveerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle klachten van appellant heeft bezien en beoordeeld en in verband hiermee in de FML van 12 juni 2018 verschillende beperkingen heeft opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij overtuigend toegelicht waarom er geen aanleiding is om vanwege RLS, medicatiegebruik en de chronische pijnklachten van appellant nog aanvullend een urenbeperking aan te nemen. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde expertise van Batelaan, die concludeert dat een urenbeperking van 15 tot 20 uur, 3 tot 4 uur per dag van toepassing is, geeft geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. In het rapport van 8 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de expertise van Batelaan geen aanleiding geeft om ten aanzien van de beperkingen van appellant op datum in geding een ander standpunt in te nemen. Hij heeft erop gewezen dat Batelaan appellant ruim drie jaar na datum in geding heeft gesproken, summier eigen onderzoek heeft verricht en in zijn beschouwingen heeft verwezen naar algemene informatie over RLS, over de bijwerkingen van medicatie die appellant gebruikt op basis van het farmacotherapeutisch Kompas en algemene informatie over energieverlies als gevolg van chronische pijnklachten zonder daarbij in te gaan op de specifieke klachten en ervaren beperkingen van appellant op de datum in geding. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de navolgbare en onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
Ook anderszins kan uit de door appellant ingebrachte en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen medische stukken niet worden opgemaakt dat de vermoeidheidsklachten tot meer beperkingen hadden moeten leiden. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) K.M. Geerman