Uitspraak
22.2715 WIA
OVERWEGINGEN
artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als schoonmaker en koerier/bezorger heeft gewerkt, heeft zich in 2010 ziek gemeld na het afstaan van een nier aan zijn moeder. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft hem in 2011 een Ziektewet-uitkering toegekend, maar deze is later beëindigd. Appellant heeft in 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen omdat hij niet gedurende de vereiste wachttijd arbeidsongeschikt was.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, waarbij hij verzocht om terug te komen van eerdere besluiten die zijn ZW-uitkering beëindigden. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, en appellant is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. Appellant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de eerdere besluiten worden herzien. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant aangevoerde medische gegevens, waaronder de vaststelling van leukopenie en de ziekte van Raynaud, niet leiden tot een andere inschatting van zijn belastbaarheid op de relevante data. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.