ECLI:NL:CRVB:2024:1020

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/2535 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 11 mei 2017 als chauffeur werkte, meldde zich op 5 augustus 2019 ziek en vroeg op 3 mei 2021 een WIA-uitkering aan. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant geschikt was voor rugsparende werkzaamheden en dat de geselecteerde functies passend waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld, maar de Raad oordeelde dat de medische rapportages van de artsen overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om de beperkingen aan te scherpen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De uitspraak benadrukt het belang van medische objectiviteit en de noodzaak voor appellant om met medische informatie te komen die zijn beperkingen onderbouwt.

Uitspraak

23/2535 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 juli 2023, 22/306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaff.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant was sinds 11 mei 2017 werkzaam als chauffeur voor 38 uur per week. Op 5 augustus 2019 heeft hij zich ziekgemeld. Op 3 mei 2021 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd.
1.2.
Op 30 juni 2021 heeft een spreekuur met een verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts
heeft in zijn rapport van 8 juli 2021 vastgesteld dat appellant is aangewezen op rugsparende werkzaamheden, dat hij beperkt is voor beroepsvervoer en dat geen sprake is van een duurbeperking. De beperkingen heeft deze verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juli 2021.
1.3.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 5 augustus 2021 vastgesteld dat appellant niet
geschikt is voor zijn eigen werk als chauffeur, heeft functies geselecteerd en heeft op basis van drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 1,52%.
1.4.
Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang
van 2 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 januari
2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van de arts bezwaar en beroep van 2 december 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 januari 2022 ten grondslag.
1.6.
De arts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen ruim zijn dat naast rugbeperkingen ook rekening is gehouden met het medicijngebruik van appellant. Wel heeft hij appellant aanvullend beperkt geacht voor werk waarbij hij strikt veel moet zitten. De arts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML van 2 december 2021 vastgesteld, waarin een beperking is toegevoegd op aspect 5.10.1 en wel ‘moet op zijn werk de mogelijkheid hebben te kunnen vertreden, dus niet langdurig gedwongen zitten’.
1.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 5 januari 2022 geconcludeerd dat hij niet afwijkt van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige omdat in de geselecteerde functies geen sprake is van langdurig gedwongen zitten en er voldoende afwisseling in houding en met staan en/of lopen is.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft als volgt geoordeeld.
2.2.
De verzekeringsarts heeft aangenomen dat appellant bekend is met rugklachten
(HNP L4-L5 of L5-S1). Er is bij appellant sprake van sinds 2016 bekende artrose en behandelde HNP. Volgens de verzekeringsarts ontbreekt het aan externe consistentie omdat een onderliggende aandoening die de forse beperkingen kunnen verklaren ontbreekt. Het herstelgedrag van appellant is niet adequaat. De adviezen van behandelaars en bedrijfsarts om actief te bewegen, zijn door appellant niet opgevolgd. Volgens de verzekeringsarts zijn er in medisch opzicht geen aanwijzingen om staan, lopen of zitten af te wisselen. Wel is staan en lopen in duur gemaximeerd en is appellant vanwege zijn medicatiegebruik beperkt voor het onderdeel beroepsvervoer.
2.3.
Verder heeft de verzekeringsarts geen medische redenen gezien om beperkingen aan te nemen voor de rechterschouder van appellant. Appellant blijft wel aangewezen op rugsparende werkzaamheden. Voor een urenbeperking bestaat volgens de verzekeringsarts geen aanleiding, In de FML zijn beperkingen opgenomen voor de onderdelen ‘sociaal functioneren’, ‘fysieke omgevingseisen’, ‘dynamische handelingen’ en ‘statische houdingen’.
2.4.
De arts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 december 2021 toereikend gemotiveerd waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid
grotendeels in stand kan blijven, maar ook waarom er in de problemen van appellant met langdurig zitten aanleiding is om de FML aan te vullen op het onderdeel ‘statische houdingen’. Appellant moet zich kunnen vertreden tijdens zijn werksituatie.
2.5.
De rechtbank heeft de rapporten van de (verzekerings)artsen overtuigend gevonden en heeft geen reden gezien om te twijfelen aan hun conclusies. Met de klachten van appellant
is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen. Het moet gaan om beperkingen die onderbouwd worden door medische informatie. Het is niet genoeg dat appellant alleen zijn gezondheidsklachten noemt doch deze moeten medisch objectiveerbaar zijn. Dit alles betekent dat het Uwv mocht uitgaan van de juistheid van de medische rapportages en de daarbij behorende FML.
2.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML is het aannemelijk dat appellant in staat is om de
geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft gekeken of de beperkingen die in de FML zijn opgenomen een belemmering zijn om deze functies uit te oefenen. Dat is niet het geval.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is. Door zijn rugklachten is hij ook beperkt voor lopen (item 4.16), staan (item 5.3), buigen (item 4.9) en knielen of hurken (item 4.20). Daarvoor heeft hij gewezen op informatie van de bedrijfsarts van 29 april 2021. Verder is hij in verband met medicatiegebruik beperkt voor verhoogd persoonlijk risico (item 1.8.6). Daardoor zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies voor appellant niet geschikt. In de functie van wikkelaar wordt immers gewerkt aan een draaiende machine. Ook komen in de functies productiemedewerker industrie en inpakker risico’s voor en wel snij-, prik-, brand- en valgevaar. Ook is volgens appellant is sprake van een urenbeperking. Door de slaapklachten die hij ‘s nachts heeft, heeft hij overdag evident energetische klachten. Verder heeft hij aangevoerd dat de geselecteerde functie van productiemedewerker industrie voor hem niet geschikt is omdat daarbij sprake is van 60 minuten achtereen gedwongen zitten, wat betekent dat hij langdurig gedwongen moet zitten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft verwezen naar de in hoger beroep ingezonden rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2023 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 november 2023.
3.3.
De verzekeringsarts heeft in verband met het medicatiegebruik van appellant in de FML van 9 november 2023 item 3.8.4 aangevuld en wel ‘niet geschikt voor werk op hoogte of bij gevaarlijke machines in verband met sufmakende medicatie’. Verder kunnen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de fysieke klachten in ernst niet worden verklaard. De bedrijfsarts heeft appellant niet adequaat kunnen onderzoeken en heeft geconcludeerd dat er sprake is van een inadequaat herstelgedrag en bij het onderzoek door de verzekeringsarts was sprake van aggravatie.
3.4.
Wat betreft de arbeidsduurbeperking door slaapproblemen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat het dagverhaal van appellant niet gefragmenteerd is door extra rust of slaappauzes.
3.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de geselecteerde functies ook met de aanpassingen voor appellant passend zijn. Verder is in de geselecteerde functies geen sprake van langdurig gedwongen zitten, er is bij zitten voldoende afwisseling in houding mogelijk en zitten wordt afgewisseld met staan en/of lopen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant met ingang van 2 augustus 2021 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.2
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep in zijn rapport van 9 november 2023 overtuigend gemotiveerd dat en waarom er – behoudens een aanvullende beperking door medicatiegebruik op item 3.8.4 in de FML – geen reden is de beperkingen van appellant aan te scherpen. Verder heeft hij overtuigend toegelicht dat ook in de bevindingen van de bedrijfsarts die appellant niet adequaat heeft kunnen onderzoeken en heeft vastgesteld dat sprake is van inadequaat herstelgedrag en aggravatie, geen aanleiding is gezien voor aanscherping van de beperkingen. Ook wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat geen sprake is van een urenbeperking omdat het dagverhaal van appellant niet gefragmenteerd is door extra rust of slaappauzes.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant geen medische informatie ingestuurd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan is aangenomen door de (verzekerings)artsen.
4.5.
Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn oordeel – zoals verwoord in zijn rapport van 15 november 2023 – dat de geselecteerde functies voor appellant ook met de aanvullende beperking op item 3.8.4 geschikt zijn. Deze arbeidsdeskundige heeft daarbij toegelicht dat in die functies geen sprake is van langdurig gedwongen zitten, er bij zitten voldoende afwisseling in houding mogelijk is en zitten wordt afgewisseld met staan en/of lopen. Verder heeft hij vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep persoonlijk risico niet in item 1.8.6 ‘Werk zonder verhoogd persoonlijk risico’ maar in item 3.8.4 ‘Overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden’ heeft opgenomen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) A.M. Korver