ECLI:NL:CRVB:2024:1021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
20/3788 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de rol van medische beoordelingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 19 december 2018, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv onterecht heeft geoordeeld dat zij niet meer arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische rapporten en de argumenten van beide partijen. Appellante heeft zich beroepen op haar chronische migraine en de gevolgen daarvan voor haar arbeidsgeschiktheid. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige benoemd, dr. I.A.K. Snels, die op basis van de beschikbare medische informatie concludeerde dat appellante op de datum in geding niet in een situatie van 'geen benutbare mogelijkheden' verkeerde. De deskundige heeft vastgesteld dat het verzuimrisico maximaal 25% is en dat de FML van 6 september 2018 een adequate inschatting van appellantes belastbaarheid biedt. De Raad heeft de conclusie van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 september 2020, 19/1319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 mei 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 19 december 2018 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft M. Slot hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft met een rapport van 20 juni 2022 vragen van de Raad beantwoord.
Vervolgens heeft de Raad dr. I.A.K. Snels, verzekeringsarts, als onafhankelijk deskundige (deskundige) benoemd. De deskundige heeft op 27 juni 2023 een rapport uitgebracht.
Appellante heeft haar zienswijze op dit rapport ingediend.
De deskundige heeft op 9 augustus 2023 gereageerd op de zienswijze van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door M. Slot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als receptioniste/telefoniste voor 24 uur per week. Op 28 september 2012 heeft appellante zich ziekgemeld met klachten aan haar linkervoet. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 26 september 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vanwege sterk wisselende mogelijkheden als gevolg van chronische migraineklachten vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 26 december 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2016 heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2016 vastgesteld dat appellante onverminderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is in verband met sterk wisselende mogelijkheden.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft in een rapport van 6 september 2018 vastgesteld dat appellante al jaren kampt met migraine. Zij is onder behandeling van een neuroloog en ze gebruikt medicatie zoals Topiramaat en Sumatriptan. Ondanks deze medicatie blijven de klachten aanwezig. Uit informatie van de neuroloog blijkt dat sprake is van zeven aanvallen per maand met een duur van drie dagen. De arts van het Uwv heeft aannemelijk geacht dat appellante tijdens de eerste dag van de migraineaanval niet kan werken. In de herstelperiode kan niet geconcludeerd worden dat appellante niet kan werken. De arts is arbitrair uitgegaan van een verzuim van 25%. Verder heeft hij vastgesteld dat appellante beperkingen heeft bij het verrichten van werkzaamheden. Die beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 september 2018. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 18 oktober 2018 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 19 december 2018 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 2 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 11 maart 2019 vastgesteld dat de behandelend neuroloog in een brief van 20 september 2018 melding maakt van een goed effect van de begindosering van Topiramaat (50% hoofpijnreductie) en in een brief van 28 november 2018 van enig effect van een verdere ophoging van Topiramaat. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op inconsistenties in hetgeen appellante heeft verteld over het verloop van haar hoofdpijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht niet aannemelijk dat appellante op al haar hoofdpijndagen in het geheel niet inzetbaar is. Hij schat het ziekteverzuim in op minder dan 25%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onder verwijzing naar de informatie van de behandelend neuroloog, voldoende heeft gemotiveerd dat op de datum in geding een verbetering is opgetreden in de migraineklachten van appellante. Door het dagelijks gebruik van het medicijn Topiramaat is er een reductie van 50% van de hoofdpijnaanvallen opgetreden. De rechtbank heeft de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat daarom niet langer sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, maar dat wel rekening moest worden gehouden met van een (verhoogd) verzuim van ongeveer 25%. Er is daarom terecht een FML opgesteld. Uit de door appellante in beroep overgelegde medische informatie blijkt volgens de rechtbank niet dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante op de datum in geding hebben onderschat. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies niet voor appellante geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat onverminderd sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden vanwege sterk wisselende mogelijkheden. Uitgaande van 21 migrainedagen per maand is sprake van een onaanvaardbaar verzuimrisico van meer dan 40%. Appellante heeft gewezen op brieven van de neuroloog, waarin gesproken wordt over augmentatie (eerst wel effect van de medicatie, later niet meer). Verder heeft appellante verwezen naar de eerdere medische beoordelingen in 2014 en 2016 waarbij zij volledig arbeidsongeschikt werd geacht in verband met sterk wisselende mogelijkheden. Ter zitting heeft appellante gewezen op een uitspraak van de Raad van 10 augustus 2022 [1] , waarin de Raad heeft geoordeeld dat sprake is van een excessief ziekteverzuim bij migraineaanvallen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De Raad heeft het Uwv verzocht om nader toe te lichten waarom geen sprake (meer) is van geen benutbare mogelijkheden vanwege sterk wisselende mogelijkheden. Ten aanzien van het verzuimrisico heeft de Raad een nadere toelichting gevraagd op het verschil in beoordeling met betrekking tot de datum in geding, 19 december 2018, en de eerdere beoordelingen op 19 augustus 2014 en 20 juli 2016.
3.4.
In een rapport van 20 juni 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat hij op basis van de beschikbare medische gegevens de verzekeringsgeneeskundige beoordelingen uit 2014 en 2016, waarbij werd geconcludeerd dat sprake was van ‘geen benutbare mogelijkheden’, niet kan onderschrijven. Hij heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts in 2014 het effect van een medicatiewijziging in april 2014 niet heeft onderzocht. Verder heeft deze verzekeringsarts het aantal door appellante genoemde migraineaanvallen/-dagen, gelijkgesteld met volledige arbeidsongeschiktheid, terwijl uit het beschreven dagverhaal benutbare mogelijkheden blijken, zoals de dagelijkse zorg voor haar zoontje. Ook in 2016 blijkt niet dat appellante in het geheel geen benutbare mogelijkheden had.
3.5.
Appellante heeft in een reactie gesteld dat de twee maanden in 2018 die respectievelijk twaalf en veertien hoofdpijndagen per maand laten zien, niet representatief zijn. Zij heeft herhaald dat zij 21 dagen per maand helemaal niet kan functioneren als gevolg van de migraine.
3.6.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van appellante is dr. Snels, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 27 juni 2023 een rapport uitgebracht. De deskundige heeft op basis van de beschikbare medische informatie en het eigen onderzoek geconcludeerd dat appellante op de datum in geding, 19 december 2018, chronische migraine had waarvoor zij medicatie (onder andere triptanen) gebruikte. De deskundige acht aannemelijk dat appellante als gevolg van de migraine belemmeringen ervaart. Van sterk wisselende mogelijkheden was echter geen sprake. Over de frequentie en de duur van de hoofdpijnaanvallen acht de deskundige appellante niet helemaal consistent. Zij wijst erop dat in de medische informatie van Uwv de door appellante gemelde frequentie varieert van één tot driemaal per week tot dagelijks. Bij de behandelend neuroloog gaf appellante aan dat zij zevenmaal per maand een aanval heeft. Ook de duur van de migraineaanvallen is onduidelijk. De deskundige verwijst naar het medisch onderzoeksverslag van de primaire arts van 6 september 2018 waarin is vermeld dat de hevige hoofdpijn een halve tot een hele dag duurt en de dag erna minder is. Volgens de deskundige is dit een niet ongebruikelijk patroon bij migraine. Afgaand op de door de behandelend neuroloog vermelde frequentie van zevenmaal per maand en het verhaal van appellante dat de hele heftige migraine een halve tot een hele dag duurt leidt dit tot maximaal zeven ziektedagen per maand. In verband hiermee heeft de deskundige het verzuimrisico ingeschat op maximaal 25%. Verder acht de deskundige de voor appellante in de FML van 6 september 2018 vastgestelde beperkingen een adequate inschatting van de belastbaarheid.
3.7.
Appellante heeft in haar zienswijze naar voren gebracht dat sinds 2013 sprake is van een nagenoeg ongewijzigde medische situatie. Zij acht zich niet in staat te werken. Appellante heeft herhaald dat zij na een hoofdpijnaanval gemiddeld twee à drie dagen in het geheel niet kan functioneren. In 2018 was slechts anderhalve maand sprake van verbetering naar veertien migraine dagen per maand. Daarna was weer een gemiddelde van 21 migrainedagen per maand aan de orde. Appellante heeft herhaald dat sprake is van een sterk wisselende belastbaarheid en een onaanvaardbaar verzuimrisico.
3.8.
In een reactie van 9 augustus 2023 heeft de deskundige verwezen naar de in haar rapport beschreven inconsistenties in de anamnestische gegevens van appellante.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 december 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij appellante als gevolg van haar migraineaanvallen sprake is van een excessief verzuimrisico als zij in de geduide functies zal deelnemen aan het arbeidsproces.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De deskundige heeft kennisgenomen van de beschikbare informatie uit de behandelend sector en de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv. De deskundige heeft betrokkene onderzocht en zij heeft de medische informatie van de neuroloog, waaronder de informatie van 20 september 2018 en 28 november 2018, bij haar beoordeling betrokken. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is voldoende gemotiveerd. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de deskundige te twijfelen. De Raad kent dan ook doorslaggevende betekenis toe aan haar oordeel.
4.4.
Wat appellante in haar zienswijze naar voren heeft gebracht geeft de Raad geen aanleiding om dit anders te zien. De deskundige heeft met de verwijzing naar het dagverhaal dat door de primaire arts is beschreven in het rapport van 6 september 2018 en de informatie van de neuroloog over de hoofdpijnreductie in het najaar van 2018, gemotiveerd toegelicht dat appellante niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat zij 21 dagen per maand niet in staat is om te werken. De deskundige heeft erop gewezen dat de inschatting van de belastbaarheid bij migraine louter op anamnestische gegevens is gebaseerd. Zij heeft in dit verband gewezen op de in het rapport beschreven inconsistenties in de anamnestische gegevens wat betreft de frequentie en de duur van de migraineaanvallen. Er is geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in haar inschatting van het verzuimrisico en haar conclusie dat de FML van 6 september 2018 een adequate inschatting is van appellantes belastbaarheid op de datum in geding. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie ingediend waarmee een ander licht wordt geworpen op de bevindingen van de deskundige.
4.5.
De door appellante aangehaalde uitspraak van de Raad van 10 augustus 2022 leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak werd door een partijdeskundige geconcludeerd dat sprake was van excessief ziekteverzuim, welke conclusie door de Raad is gevolgd. In de onderhavige zaak heeft de door de Raad benoemde deskundige juist geconcludeerd dat daarvan geen sprake is, omdat niet aannemelijk is dat de migraineaanvallen drie dagen aanhouden. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 september 2018, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering met ingang van 19 december 2018 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi