ECLI:NL:CRVB:2024:1106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 26 november 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M. Gümüs, en het Uwv door A. Anandbahadoer.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft eerder gewerkt als medewerker bediening in de horeca en heeft in het verleden uitkeringen ontvangen op basis van de Wet arbeid en zorg en de Ziektewet. Na haar aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 11,39%. In de bezwaarfase heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door de rechtbank Amsterdam.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellante ingebrachte klachten adequaat waren beoordeeld. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat appellante niet voldoet aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.