ECLI:NL:CRVB:2024:1106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/260 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 26 november 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M. Gümüs, en het Uwv door A. Anandbahadoer.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft eerder gewerkt als medewerker bediening in de horeca en heeft in het verleden uitkeringen ontvangen op basis van de Wet arbeid en zorg en de Ziektewet. Na haar aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 11,39%. In de bezwaarfase heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door de rechtbank Amsterdam.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellante ingebrachte klachten adequaat waren beoordeeld. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat appellante niet voldoet aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/260 WIA
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2022, 22/2182 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTINGHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 26 november 2021 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft door middel van videobellen de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Voor appellante is mr. Gümüs verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker bediening horeca voor
gemiddeld 38,11 uur per week. Zij heeft van 9 augustus 2019 tot 29 november 2019 een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg. Appellante is daarna in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Nadat appellante een aanvraag voor een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 september 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en aan de hand daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 11,39%. Bij besluit van 6 oktober 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 26 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Bij besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De (verzekerings)artsen hebben de door appellante naar voren gebrachte (medische) klachten op een zorgvuldige en duidelijke wijze betrokken bij de medische beoordeling. De primaire arts heeft in de FML van 17 september 2021 beperkingen aangenomen vanwege psychische en lichamelijke klachten. Appellante is onder andere beperkt geacht ten aanzien van afleiding en prikkels, deadlines en productiepieken, conflicthantering, persoonlijk risico, gassen en dampen en staan en lopen tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen overgenomen en daarbij gemotiveerd uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De fysieke beperkingen van appellante kunnen slechts in beperkte mate worden geobjectiveerd. Er zijn geen aanwijzingen voor een ernstige psychische stoornis, en er is geen intensieve GGZ-behandeling en een relatief adequaat functioneren op micro-, meso-, en macroniveau. Er was geen medische informatie aanwezig die aanleiding gaf tot twijfel aan het medisch oordeel van de (verzekerings)artsen. De rechtbank concludeert dat het Uwv zich terecht heeft gebaseerd op de medische rapporten van de (verzekerings)artsen. Daarbij heeft de rechtbank benadrukt dat alleen de medisch te objectiveren beperkingen van belang zijn bij het vaststellen van beperkingen. De rechtbank heeft geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Het standpunt van appellante dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is niet nader gemotiveerd en slaagt daarom niet.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek door de (verzekerings)artsen onzorgvuldig is verricht en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar medische klachten en beperkingen bij het medisch onderzoek. Zij meent dat haar belastbaarheid is overschreden en dat zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het niet toekennen van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft tot een ander oordeel. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering van appellante per 26 november 2021 in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.P.A. Elzer