ECLI:NL:CRVB:2024:1118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
22/3877 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de vaststelling van de WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, woonachtig in Suriname, heeft in 2020 een verzoek om herbeoordeling ingediend bij het Uwv, omdat hij van mening was dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger was dan de door het Uwv vastgestelde 77,32%. Hij stelde dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische informatie die door appellant was ingediend, niet leidde tot een andere conclusie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 mei 2024 behandeld en bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op 77,32% is vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische informatie correct had gewogen en dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet voldoende waren om de eerdere beslissing te herzien. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3877 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 november 2022, 21/3816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Suriname) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 mei 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 augustus 2020 heeft vastgesteld op 77,32%. Volgens appellant is er geen sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Hij heeft meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en zijn opleidingsniveau is verkeerd vastgesteld. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J. Berghout, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 april 2024 door middel van videobellen. Namens appellant is mr. Berghout verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als accountmanager voor gemiddeld 40,23 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 10 januari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 56%. Vanaf 28 februari 2013 ontving appellant in verband met een situatie van geen benutbare mogelijkheden een
WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant is sinds 2015 woonachtig in Suriname.
1.2.
Nadat appellant in verband met een herbeoordeling in 2017 en 2018 is onderzocht door een verzekeringsarts, een contractarts in Suriname en een arbeidsdeskundige, is zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2018 vastgesteld op 79,01%. Aan appellant is medegedeeld dat zijn WGA-loonaanvullingsuitkering, rekening houdend met een uitlooptermijn van 24 kalendermaanden, tot 1 augustus 2020 niet zal wijzigen.
1.3.
Appellant heeft op 1 september 2020 een verzoek om herbeoordeling ingediend en daarbij te kennen gegeven dat zijn klachten zijn toegenomen. In verband hiermee heeft een contractarts in Suriname appellant op 22 oktober 2020 via videobellen op een spreekuur gesproken. Deze arts heeft, na onder meer informatie te hebben opgevraagd bij de behandelend psychiater van appellant, zijn bevindingen neergelegd in een rapport van
5 november 2020. Vervolgens heeft een verzekeringsarts van het Uwv naar aanleiding van de bevindingen van de contractarts dossieronderzoek verricht, een rapport opgesteld en appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2020. Met inachtneming van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor appellant functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van
2 februari 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 1 augustus 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 77,32%. Voorts is medegedeeld dat de WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt tot
1 december 2022.
1.4.
Bij besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier nog relevant, als volgt overwogen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en is de door appellant ingebrachte medische informatie voldoende in het onderzoek betrokken. De verzekeringsartsen hebben dossieronderzoek verricht en appellant is in Suriname gezien door een contractarts, die ook kennis heeft genomen van een brief van de psychiater van 2 november 2020 en van de neuroloog van 14 november 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken op telefonische hoorzittingen en heeft kennisgenomen van de brieven van de neuroloog van 19 april 2021, 10 juni 2021,
7 juli 2021 en van 14 maart 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht gesteld dat appellant niet met nieuwe feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medische situatie is veranderd of dat zijn beperkingen zijn onderschat. De brief van de neuroloog van 14 november 2017 bevat geen beschrijving van medische bevindingen en gegevens. Ook de in beroep overgelegde brieven van de neuroloog, die dateren van ruim na de datum in geding, bevatten geen nieuwe medische bevindingen die onderbouwen dat aanvullende beperkingen moeten worden gesteld. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Daarbij heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het door de arbeidsdeskundige vastgestelde opleidingsniveau. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 juni 2021 eenduidig en voldoende toegelicht waarom het opleidingsniveau van appellant op niveau 3 is vastgesteld en niet op het door appellant gewenste niveau 5, voor functies op
hbo-niveau.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zijn standpunt gehandhaafd dat sprake is geweest van een onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek, omdat door hem overgelegde medische informatie onvoldoende in het onderzoek is betrokken. Hij heeft meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en heeft ter onderbouwing van dit standpunt brieven overgelegd van neuroloog Baptista van 13 december 2022, psychiater Dwarkasing van 14 december 2022 en psychiater Cheung van 6 februari 2024. Ook is zijn werkervaring op hbo-niveau ten onrechte niet meegewogen, waardoor zijn opleidingsniveau te laag is vastgesteld.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 maart 2023.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2020 op 77,32% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.1.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het onderzoek van het Uwv niet voldoende zorgvuldig is geweest. Anders dan hij heeft betoogd, bevindt de medische informatie afkomstig van SEIN, polikliniek voor epilepsie, zich in het dossier en heeft de verzekeringsarts deze informatie zichtbaar betrokken in het rapport van 10 november 2020. De verzekeringsarts heeft met de informatie, die dateert van 2011 en 2012 en dus van ruim voor de datum in geding is, kenbaar afgewogen hoe de situatie van appellant toentertijd was. Bij de beoordeling per de datum in geding heeft de verzekeringsarts de onder 2.1 genoemde brieven van de psychiater en de neuroloog betrokken. Ook op de door appellant in bezwaar en beroep overgelegde stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep steeds uitgebreid gereageerd. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de inzichtelijk gemotiveerde standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn of dat hij informatie heeft gemist. De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van Baptista van 13 december 2022, Dwarkasing van 14 december 2022 en Cheung van 6 februari 2024, leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 maart 2023 terecht overwogen dat deze informatie, voor zover al gesproken kan worden van nieuwe inzichten, ziet op de medische situatie van appellant na de datum in geding. Over de verklaring van Cheung heeft het Uwv opgemerkt dat de inhoud daarvan gelijk is aan de verklaring van Dwarkasing, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep al heeft gereageerd.
4.3.2.
Ook de beroepsgrond van appellant dat op basis van zijn werkervaring een hoger opleidingsniveau moet gelden, waardoor ook zijn maatmanloon hoger vastgesteld moet worden, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak geldt dat voor de vaststelling van de maatman bepalend is de arbeid die de betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Het maatmanloon wordt gebaseerd op de inkomsten uit deze laatstelijk verrichte arbeid en staat los van het vastgestelde opleidingsniveau. In het geval van appellant heeft het Uwv terecht de onder 1.1 genoemde arbeid als maatgevende arbeid aangemerkt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 2 juni 2021 eenduidig en voldoende heeft toegelicht waarom het opleidingsniveau van appellant op niveau 3 is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2020 terecht is vastgesteld op 77,32%.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) I. Gök