Uitspraak
4 november 2022, 21/3816 (aangevallen uitspraak)
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 56%. Vanaf 28 februari 2013 ontving appellant in verband met een situatie van geen benutbare mogelijkheden een
WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant is sinds 2015 woonachtig in Suriname.
5 november 2020. Vervolgens heeft een verzekeringsarts van het Uwv naar aanleiding van de bevindingen van de contractarts dossieronderzoek verricht, een rapport opgesteld en appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2020. Met inachtneming van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor appellant functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van
2 februari 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 1 augustus 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 77,32%. Voorts is medegedeeld dat de WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt tot
1 december 2022.
7 juli 2021 en van 14 maart 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht gesteld dat appellant niet met nieuwe feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medische situatie is veranderd of dat zijn beperkingen zijn onderschat. De brief van de neuroloog van 14 november 2017 bevat geen beschrijving van medische bevindingen en gegevens. Ook de in beroep overgelegde brieven van de neuroloog, die dateren van ruim na de datum in geding, bevatten geen nieuwe medische bevindingen die onderbouwen dat aanvullende beperkingen moeten worden gesteld. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Daarbij heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het door de arbeidsdeskundige vastgestelde opleidingsniveau. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 juni 2021 eenduidig en voldoende toegelicht waarom het opleidingsniveau van appellant op niveau 3 is vastgesteld en niet op het door appellant gewenste niveau 5, voor functies op
hbo-niveau.