ECLI:NL:CRVB:2024:1198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/3102 ANW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep inzake ANW-rechten

Op 5 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een beroep van appellante, die in Marokko woont, tegen de beslissing op bezwaar van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over haar rechten op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De rechtbank had eerder, op 9 september 2020, het beroep van appellante niet ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Dit oordeel werd in een uitspraak van 15 april 2021 door de rechtbank bevestigd, waarbij het verzet van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante heeft vervolgens verzocht om herziening van de uitspraak, maar de rechtbank heeft dit verzoek ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd.

Tijdens de zitting op 5 juni 2024 is appellante niet verschenen, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat hij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. De Raad heeft aangegeven dat hij zich bevoegd acht om kennis te nemen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek, maar dat dit niet geldt voor herzieningsverzoeken die betrekking hebben op uitspraken waarvoor geen hoger beroep mogelijk is, zoals in dit geval. De rechtbank had immers beslist op een herzieningsverzoek dat betrekking had op een uitspraak waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen hoger beroep kan worden ingesteld. Daarom heeft de Raad zich onbevoegd verklaard.

Uitspraak

23.3102 ANW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2023, 23/681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Zitting heeft: M.L. Noort, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: C.K. Teunissen.
Ter zitting van 5 juni 2024 is appellante niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 18 juli 2019 over haar rechten op grond van de ANW. [1] In een uitspraak van 9 september 2020 heeft de rechtbank dit beroep, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [2] , niet ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. In een uitspraak van 15 april 2021 heeft de rechtbank het verzet hiertegen ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens de rechtbank verzocht de uitspraak van 15 april 2021 te herzien.
De rechtbank heeft het verzoek om herziening ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellante geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij stelt met name dat ze recht heeft op een ANW-uitkering.
De Raad komt tot het oordeel dat hij onbevoegd is van dit hoger beroep kennis te nemen. Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid acht de Raad zich bevoegd kennis te nemen van een tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep, ongeacht of de rechtbank inwilligend dan wel afwijzend op het desbetreffende herzieningsverzoek heeft beslist. Dit is anders als het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:104, tweede en vierde lid, van de Awb. Daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld omdat aldus immers de door de wetgever bepaalde beperking van de hoger beroepsmogelijkheden zou worden doorbroken.
Het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist heeft betrekking op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Daartegen kan op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld. Nu hoger beroep niet mogelijk is, zal de Raad zich onbevoegd verklaren.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.K. Teunissen (getekend) M.L. Noort

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Algemene wet bestuursrecht.