ECLI:NL:CRVB:2024:1199
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van derdenbeslag op AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een AOW-pensioen ontvangt van de Sociale verzekeringsbank (Svb), was in beroep gegaan tegen een besluit van de Svb waarin derdenbeslag op zijn AOW-pensioen was gelegd. Dit beslag was aangevraagd door [X] vanwege een belastingschuld van de appellant bij de gemeente [naam gemeente]. De Svb had in haar besluit rekening gehouden met een beslagvrije voet van € 1.085,- per maand en had vastgesteld dat er in maart 2023 een bedrag van € 211,60 zou worden ingehouden.
De rechtbank had zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de rechtmatigheid van het derdenbeslag en het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb volledige medewerking moest verlenen aan het derdenbeslag, zonder de geldigheid en omvang daarvan te mogen beoordelen. De appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat het beslag niet rechtmatig was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb binnen de kaders van het beslag had gehandeld. De Raad benadrukte dat de rechtmatigheid en omvang van het beslag niet door de Svb of de Raad zelf konden worden beoordeeld, en dat de appellant deze kwestie alleen aan de civiele rechter kon voorleggen. De Raad vond geen onjuistheden in de besluitvorming van de Svb en concludeerde dat het besluit om uitvoering te geven aan het executoriaal beslag in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.