ECLI:NL:CRVB:2024:1220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/1098 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake verzoek om schadevergoeding na intrekking bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstandsverlening en verzocht om schadevergoeding als gevolg van een uithuiszetting. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen schadeveroorzakend besluit heeft kunnen aanwijzen dat de gestelde schade zou rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat de uithuiszetting al had plaatsgevonden voordat het besluit tot intrekking van de bijstand werd genomen, waardoor de gestelde schade niet het gevolg was van het besluit van het college. Hierdoor is de Raad onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, blijft in stand. De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om schadevergoeding af, wat betekent dat de appellant geen proceskostenvergoeding of griffierecht ontvangt.

Uitspraak

23/1098 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 maart 2023, 22/11 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 11 juni 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade als gevolg van een uithuiszetting. De Raad komt tot het oordeel dat hij niet bevoegd is om te oordelen over dit verzoek, omdat niet gebleken is van een schadeveroorzakend besluit waarvan de schade het gevolg zou zijn.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft zijn vader, [naam vader] (gemachtigde), hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Daarnaast heeft appellant verzocht om het college te veroordelen tot het vergoeden van schade. Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 april 2024. Voor appellant is gemachtigde verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Okubazghi en mr. N.N.J. de Vries.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In februari 2021 heeft de verhuurder van appellant bij de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst met appellant gevorderd in verband met een ontstane huurachterstand. In verband met de ontstane huurachterstanden heeft het college in ieder geval vanaf maart 2021 op verzoek van appellant een gedeelte van de bijstand rechtstreeks als huur doorbetaald aan de verhuurder van appellant. Vanaf mei 2021 heeft appellant wisselende inkomsten uit arbeid.
1.2.
Op 2 juni 2021 heeft de kantonrechter in de onder 1.1 bedoelde procedure vonnis gewezen en daarbij – voor zover hier van belang – de huurovereenkomst van appellant ontbonden. In dat vonnis is opgenomen dat de verhuurder op een comparitie van 18 mei 2021 heeft verklaard bereid te zijn het vonnis niet ten uitvoer te leggen indien de lopende huur steeds bij vooruitbetaling betaald wordt, namelijk vóór de eerste van de maand waarin de huur is verschuldigd, en appellant de nader overeen te komen betalingsregeling voor de bestaande achterstand stipt nakomt.
1.3.
Per e-mailbericht van 4 juni 2021 heeft appellant het college het in 1.2 genoemde vonnis toegestuurd en daarbij bericht dat de ophanden zijnde ontruiming een feit is. Appellant heeft in hetzelfde e-mailbericht om bemiddeling verzocht om een urgentieverklaring voor woonruimte te verkrijgen.
1.4.
In een e-mailbericht van 9 juni 2021 heeft appellant het college gewezen op de in het vonnis opgenomen en in 1.2 weergegeven mogelijkheid om ontruiming te voorkomen. Appellant heeft gevraagd om zo spoedig mogelijk te laten weten of de huur voor de maand juni al is overgemaakt naar de verhuurder.
1.5.
De verhuurder heeft op 10 juni 2021 aan appellant laten weten dat het vonnis ten uitvoer wordt gelegd en dat appellant de woning moet verlaten. De verhuurder had geen vertrouwen in de nakoming van de huurverplichtingen. Appellant is op 1 juli 2021 verhuisd naar zijn ouders.
1.6.
Met een besluit van 18 augustus 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 26 november 2021 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant vanaf 1 juni 2021 ingetrokken, omdat hij vanaf die datum een inkomen hoger dan de bijstandsnorm had. Daarnaast heeft het college een bedrag van € 1.021,67 aan kosten van bijstand van appellant teruggevorderd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Daarnaast heeft appellant verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van door hem geleden schade.

Het oordeel van de Raad

4. Gelet op wat ter zitting is besproken hoeft de Raad geen oordeel meer te geven over de gronden die waren gericht tegen de aangevallen uitspraak. Omdat – zo begrijpt de Raad – appellant geen belang meer heeft bij het hoger beroep, zal dat niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.1.
Gelet op wat onder 4 is besproken, ligt alleen het verzoek om schadevergoeding nog voor. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
5.2.
Zoals appellant ter zitting heeft erkend is de gestelde schade geen gevolg van het besluit tot intrekking van de bijstand dat in bezwaar is gehandhaafd met het bestreden besluit. De uithuiszetting had immers al plaatsgevonden toen het besluit om de bijstand in te trekken werd genomen. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat de gestelde schade het gevolg is van het feit dat de doorbetaling van de huur aan de verhuurder door het college gelijktijdig plaatsvond met de uitbetaling van de bijstand aan het einde van de maand waar de huur op zag, terwijl appellant ervan uitging dat de huur voorafgaand aan de maand werd doorbetaald. Appellant heeft erkend dat het een aanname was dat het college de huur voorafgaand aan de maand doorbetaalde. Hij heeft desgevraagd geen besluit kunnen aanwijzen waaruit de door hem gestelde schade voortvloeit. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De Raad is daarom onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat onder 4 is overwogen, is het hoger beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven. Daarnaast verklaart de Raad zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek het college te veroordelen tot het vergoeden van schade.
7. Omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk is en de Raad niet bevoegd is kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is verhinderd te ondertekenen