ECLI:NL:CRVB:2024:1235
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Inhouding op bijstand in verband met derdenbeslag
In deze zaak gaat het om een inhouding op de bijstand van appellant, specifiek op zijn vakantiegeld. De inhouding werd zichtbaar op de uitkeringsspecificatie van 30 mei 2022, waar een bedrag van € 473,16 was ingehouden onder de vermelding 'Beslaglegging'. Appellant maakte bezwaar tegen deze inhouding, omdat hij niet begreep waarom deze plaatsvond en omdat hij twijfels had of het college binnen het kader van het beslag was gebleven. Het college handhaafde de uitkeringsspecificatie, maar vulde de motivering aan. Appellant stelde dat er een fundamenteel gebrek was in de motivering, wat alleen hersteld kon worden door het besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen, vergezeld van een kostenveroordeling. De Raad oordeelde echter dat de motivering, hoewel gebrekkig, kon worden aangevuld in bezwaar en dat er geen aanwijzingen waren dat het college niet binnen het kader van het beslag was gebleven.
De Raad behandelde de zaak op een zitting op 7 mei 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J. Sprakel, en het college door mr. S. Dijkman DulkesWan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het bestreden besluit in stand had gelaten. Appellant kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding voor proceskosten toegekend. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier S.A.S. Timp, op 18 juni 2024.