ECLI:NL:CRVB:2024:1302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
21/3605 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens arbeidsgeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 3 oktober 2019, op de grond dat zij weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat haar medische beperkingen niet goed zijn ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellante op 6 december 2019 als arbeidsgeschikt beoordeeld, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar gevoeligheid voor elektromagnetische straling niet is meegewogen in de beoordeling van haar beperkingen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat de verzekeringsarts de medische beperkingen van appellante heeft onderschat. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat appellante haar standpunt niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De Raad heeft ook het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

21/3605 ZW
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 augustus 2021, 21/298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 3 oktober 2019 heeft beëindigd omdat zij weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om arbeid te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. el Ahmadi hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022. Voor appellante zijn verschenen mr. El Ahmadi en mr. R.S.M. Temminghoff. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Moerman.
Het onderzoek is geschorst.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 december 2022 aan de Raad gestuurd.
Appellante heeft stukken aan de Raad gestuurd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als regisseur brandveilig leven. Op 26 september 2019 heeft zij zich ziekgemeld met griep; ook is sprake van gevoeligheid voor elektromagnetische straling. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Een arts van het Uwv heeft appellante op 6 december 2019 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellante vanaf 3 oktober 2019 weer geschikt geacht voor haar eigen werk. Het Uwv heeft bij besluit van 10 december 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van
3 oktober 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 december 2019 bij besluit van 29 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2020 en
28 oktober 2020, een expertise van psychiater A.J. Ferwerda van 22 september 2020 en rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 oktober 2020 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en appellante heeft gesproken tijdens de hoorzitting op 16 juni 2020. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een psychiatrische expertise laten verrichten en de gegevens van deze expertise bij de beoordeling betrokken. Naar aanleiding van de psychiatrische expertise heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen vastgesteld. Die leiden er echter niet toe dat appellante haar eigen werk niet kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat er geen medisch objectieve grond bestaat om bij appellante een beperking ten aanzien van een elektromagnetisch stralingsarme omgeving aan te nemen. De rechtbank heeft gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2019, [1] waarin de Raad heeft geoordeeld dat er naar wetenschappelijke maatstaven geen sprake is van een vaststelbare of wetenschappelijk verklaarbare relatie tussen de door appellante ervaren gezondheidsklachten en de aanwezigheid van elektromagnetische straling. Het verzoek om een deskundige te benoemen is afgewezen omdat de rechtbank geen reden zag om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. De rechtbank heeft ook geen twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
Het standpunt van appellante
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen die worden veroorzaakt door gevoeligheid voor elektromagnetische straling heeft onderschat. Over het ziektebeeld van appellante is nog niet veel bekend. Ter zitting bij de Raad heeft appellante gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2020. [2] In die zaak speelde de vraag of er sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico als gevolg van het elektromagnetische veld (EMV) rond een zendmast. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering per 3 oktober 2019 in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beperkingen van appellante heeft onderschat, wordt onderschreven.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante heeft haar standpunt dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar gevoeligheid voor elektromagnetische straling niet met medische gegevens onderbouwd. Na de zitting van 12 oktober 2022 is appellante in de gelegenheid gesteld om een rapport van een medisch deskundige op het gebied van elektromagnetische straling op te laten stellen en in te dienen. Appellante heeft hiervan geen gebruikgemaakt. Daarom zal de Raad uitgaan van de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgelegd. Deze arts heeft op inzichtelijke wijze beschreven dat bij appellante sprake is van een somatische symptoomstoornis, licht van aard, waardoor zij beperkingen heeft ten aanzien van stressvolle, drukke of prikkelrijke situaties.
4.5.
In een rapport van 12 december 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op de door appellante genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland opgemerkt dat het op juiste wijze in kaart brengen van belemmeringen in het functioneren als gevolg van de aanwezige gezondheidsproblematiek, belangrijker is dan het toekennen van een specifieke diagnose. Dit standpunt komt overeen met het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC) en wordt onderschreven.
4.6.
Omdat er geen twijfel is aan de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw