ECLI:NL:CRVB:2024:1354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
22/1736 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P.W.E. Ros, op 2 juni 2022 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 april 2022. Op 9 juli 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 22/1736 PW. De appellante heeft haar hoger beroep ingetrokken na een nieuw besluit op bezwaar van 9 oktober 2023, waarin haar bezwaar tegen het primaire besluit van 7 april 2020 gegrond werd verklaard en haar een bijstandsuitkering werd toegekend. Hierdoor is het bestuursorgaan volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- voor de procedure in beroep en € 875,- voor de procedure in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.625,-. Daarnaast moet het college het door appellante betaalde griffierecht in zowel beroep als hoger beroep vergoeden, wat respectievelijk € 48,- en € 136,- bedraagt. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 juli 2024
22/1736 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 april 2022, 20/5671
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, op 2 juni 2022 hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 8 november 2023 heeft mr. Ros namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken naar aanleiding van het nieuwe besluit op bezwaar van 9 oktober 2023. Met dit nieuwe besluit is het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit van 7 april 2020 alsnog gegrond verklaard, en is aan appellante een bijstandsuitkering toegekend. Hiermee is volledig aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
Ook moet het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.625,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen