ECLI:NL:CRVB:2024:1372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
22/2062 CRTV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen gewijzigde beslissing op bezwaar door Uwv

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 mei 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in deze procedure, waarin het hoger beroep door appellante is ingetrokken. Dit gebeurde nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 6 december 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarmee het Uwv tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante.

De Raad heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in dit geval in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, die in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs zijn gemaakt.

De proceskosten zijn begroot op € 3.249,-, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. Appellante had verzocht om een integrale kostenvergoeding van € 8.391,75, maar de Raad heeft geoordeeld dat dit niet aan de orde is, aangezien het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een forfaitaire vergoeding voorschrijft. Daarnaast is bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 908,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door F.M. Rijnbeek, met S. Pouw als griffier.

Uitspraak

22/2062 CRTV
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 mei 2022, 21/3519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Utrecht (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 6 december 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 20 oktober 2023 heeft mr. De Jong namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 6 december 2022 aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 624,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift), € 1.750,‑ in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding voor de aan appellante door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 3.249,-.
Appellante heeft verzocht een integrale kostenvergoeding van € 8.391,75 voor 50,5 in beroep en in hoger beroep gedeclareerde advocatenuren toe te kennen. Daartoe bestaat geen aanleiding. Het uitgangspunt van het op artikel 8:75 van de Awb gebaseerde Bpb is dat voor rechtsbijstand een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Van dit soort bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Dit betekent dat appellante met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand een forfaitaire vergoeding toekomt volgens de bijlage van het Bpb, zoals hiervoor overwogen.
Ook moet het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.249,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 908,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw