ECLI:NL:CRVB:2024:1383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/2781 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant per 13 juli 2023. Appellant, die eerder als chauffeur/belader werkte, had zich ziekgemeld met klachten aan zijn rechterschouder en jicht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de WGA-uitkering beëindigd, omdat zij van mening was dat appellant in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij meer medische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 juni 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en aanvullende rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen overgelegd. De Raad oordeelde dat het Uwv de WGA-uitkering van appellant terecht had beëindigd, omdat de medische grondslag van het bestreden besluit overtuigend was gemotiveerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, tot een bedrag van € 3.500,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige bij het vaststellen van de geschiktheid van functies voor arbeidsongeschikten.

Uitspraak

23/2781 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 augustus 2023, 22/935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WGA-uitkering op grond van de Wet WIA van appellant per 13 juli 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WGAuitkering van appellant terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.H.E. Sweers hoger beroep ingesteld en nadere stukken waaronder een medisch advies van G.J. van Wettum, verzekeringsarts, ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft naar aanleiding van vragen van de Raad een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), beiden van 21 mei 2024 ingediend. Ook heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 juni 2024 ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 juni 2024. Appellant is verschenen in het bijzijn van zijn vrouw, bijgestaan door mr. L.H.E. Sweers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als chauffeur/belader voor 46,67 uur per week. Op 16 juli 2018 heeft hij zich ziekgemeld met rechterschouderklachten en jicht. Nadat appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft deze neergelegd in een FML van 4 juni 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 71,35%. Het Uwv heeft met een besluit van 30 juni 2021 aan appellant met ingang van 13 juli 2021 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de loongerelateerde periode duurt tot en met 12 juli 2023. De (ex-)werkgever van appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv een onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant opnieuw neergelegd in een FML van 7 januari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,04%. Het Uwv heeft appellant op 11 februari 2022 ervan in kennis gesteld voornemens te zijn om zijn WGA-uitkering per 13 juli 2023 te beëindigen. Appellant heeft hierop een reactie gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in deze reactie geen aanleiding gezien om terug te komen van hun ingenomen standpunten. Het Uwv heeft het bezwaar met een besluit van 18 maart 2022 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de WGA-uitkering van appellant met ingang van 13 juli 2023 beëindigd. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant op 13 juli 2021 overtuigend heeft gemotiveerd. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitdrukkelijk in zijn rapport heeft overwogen waarom geen beperking voor beschermende middelen/het dragen van veiligheidsschoenen wordt aangenomen, heeft haar geen reden gegeven voor een ander oordeel. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie aanwezig heeft geacht voor meer fysieke beperkingen dan al waren aangenomen. Er ligt volgens hem geen duidelijk medisch fysiek substraat ten grondslag aan de klachten, waardoor appellant zonder gevaar voor zijn gezondheid kan worden belast. De klachten zijn gerelateerd aan koude en stress, om reden waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen voor koude, een voorspelbare werksituatie en het omgaan met conflicten heeft toegevoegd. Voorts heeft hij gemotiveerd waarom een beperking voor trillingsbelasting niet aan de orde is, aldus de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een indicatie voor een urenbeperking op energetische gronden niet kunnen onderbouwen en deze dan ook laten vervallen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is omdat niet inzichtelijk is op welke wijze het bezwaar over het niet kunnen dragen van werkschoenen hierbij is betrokken. Appellant heeft een rapport van 13 september 2023 van G.J. van Wettum, verzekeringsarts, ingediend, die heeft geconcludeerd dat een beperking moet worden aangenomen voor item 3.4, beschermende middelen. Volgens van Wettum is de claim van appellant, dat hij werkschoenen niet meer dan enkele uren per dag kan dragen, realistisch en plausibel. Daarnaast is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn rechterschouder- en voetklachten en is verzuimd een beperking aan te nemen voor trillingsbelasting. Mede in verband met zijn verstoorde nachtrust is de urenbeperking volgens appellant ten onrechte komen te vervallen. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een FML van 21 mei 2024 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanvullende beperking aangenomen voor item 3.4, beschermende middelen: appellant moet zijn aangepaste schoeisel kunnen gebruiken. Indien werkschoenen/veiligheidsschoenen verplicht zijn, is hij aangewezen op aangepaste werkschoenen/veiligheidsschoenen. De verzekeringsarts heeft overwogen dat er geen reden is om daarnaast de duur van het dragen van aangepaste werk/veiligheidsschoenen te beperken gezien het ontbreken van een inflammatoir karakter en het feit dat niet gebleken is van een medisch advies tegen het langdurig gebruik van aangepast schoeisel. Daarnaast heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 juni 2024 ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de in bezwaar geselecteerde functies nog steeds passend zijn.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant per 13 juli 2023 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de FML van 21 mei 2024 tegemoet gekomen aan de grond van appellant over item 3.4. De overige gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Ten aanzien daarvan wordt met de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit nu appellant zijn standpunt niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd. De overwegingen die aan dat oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat hij in zijn huidige werk waarin hij een tank moet bedienen om bedrijven van koolzuur te voorzien, moeite heeft om het werk fulltime vol te houden. Dit vormt echter onvoldoende grond om te oordelen dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen nu het bij de aan de orde zijnde beoordeling gaat om de vraag of de geselecteerde functies passend zijn.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat uitgaande van de juistheid van de FML appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Hier wordt het volgende aan toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 7 maart 2022 en 3 juni 2024 afdoende onderbouwd dat de in bezwaar geselecteerde functies nog steeds passend zijn voor appellant. Het betreft overwegend zittend, niet stresserend werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat appellant desgewenst aangepaste veiligheidsschoenen kan dragen in de functies en dat dergelijk werkschoeisel als werkvoorziening door het Uwv wordt vergoed. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de functiebeschrijving en belastende factoren zoals deze blijken uit het CBBS-systeem, afdoende gemotiveerd dat het boven schouderhoogte actief zijn in de functie logistiek medewerker en wikkelaar, geen knelpunten oplevert. Het gaat om kortdurende handelingen van hooguit enkele seconden en inzet van rechts kan worden voorkomen indien gebruik worden gemaakt van een opstapje. Voor zover sprake is van een verhoogde reikfrequentie in de functie wikkelaar, heeft de arbeidsdeskundige overwogen dat appellant beperkt is op frequent reiken 600 x per uur 70 cm. In de functie wikkelaar is sprake van frequent reiken 200 x per uur 60 cm en 500 x per uur 50 cm. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft navolgbaar overwogen dat de hogere frequentie gecompenseerd wordt door een kortere reikafstand.

Conclusie en gevolgen

5. Het Uwv heeft het bestreden besluit met de FML van 21 mei 2024 en de nadere motivering van de geschiktheid van de geselecteerde functies, pas in hoger beroep voorzien van een deugdelijke motivering. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zal onder toepassing van artikel 6:22, van de Awb, worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant per 13 juli 2023 in stand blijft.
6. De toepassing van artikel 6:22, van de Awb, geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, in totaal € 3.500,-. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) en € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting). Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.C. Scholten