ECLI:NL:CRVB:2024:1446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/1532 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangaf volledig arbeidsongeschikt te zijn en jonggehandicapte in de zin van de wet. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant op de dag dat hij 18 jaar werd, beschikte over arbeidsvermogen, en heeft zijn aanvraag afgewezen.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen jonggehandicapte is, omdat hij voldoet aan de voorwaarden voor arbeidsvermogen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten of medische informatie overgelegd die het oordeel van het Uwv zouden kunnen weerleggen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van arbeidsvermogen door het Uwv, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheid van de betrokkene om taken uit te voeren in een arbeidsorganisatie en de aanwezigheid van basale werknemersvaardigheden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om ten minste vier uur per dag te werken, en dat er geen reden is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.

Uitspraak

23/1532 WAJONG
Datum uitspraak: 17 juli 2024.
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2023, 22/3437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en jonggehandicapte in de zin van de Wajong. Appellant krijgt geen gelijk. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen jonggehandicapte is. Appellant krijgt daarom geen Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ullah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft met een door het Uwv op 14 september 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij spastische paraplegie en afwijking van het AMFR-gen heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van [X] , arts in opleiding Klinische Genetica, van 21 december 2020, een Toelaatbaarheidsverklaring van 19 juni 2015 en een Tussenevaluatie Ontwikkelingsperspectief van De Brug van orthopedagoog [Y] van 14 juni 2021.
1.2.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 9 december 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 9 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was. Naar vaste rechtspraak van de Raad mogen verzekeringsartsen in beginsel op hun eigen oordeel afgaan. Er is geen sprake van een geval waarin een behandeling in gang is gezet waarvan een beduidend effect op de belastbaarheid van een betrokkene te verwachten is en ook is er geen sprake van een beredeneerd afwijkend standpunt van de behandelend sector. Daarom was raadpleging van de behandelend sector niet nodig.
2.3.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen grond biedt om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen dat appellant arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, voor ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat hij ten minste gedurende één uur aangesloten kan werken. Appellant heeft verder niet gemotiveerd weersproken dat hij basale werknemersvaardigheden heeft en dat hij de taak ‘plaatsen van onderdelen op printplaat’ kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Appellant heeft in beroep geen andere (nieuwe) medische informatie overgelegd op grond waarvan aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou moeten worden getwijfeld. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of motiveringsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Hij kan niet vier uur verspreid op een dag werken. Daarvoor heeft hij te weinig energie. Ook is hij ADL-afhankelijk en wordt hij volledig verzorgd door zijn moeder. De verzekeringsartsen hebben selectief gebruik gemaakt van de informatie en daar een onjuist gevolg aan verbonden.
3.2.
Verder heeft appellant in hoger beroep een brief van 6 juni 2023 van neuroloogkinderneuroloog E.G. Medici-van den Herik overgelegd. Daarin staat dat sprake is van een progressieve neuromusculaire aandoening. De kans is groot dat de fijne motoriek en coördinatie van de handen zullen afnemen. Appellant heeft ook een (bladzijde van een) brief van de gemeente Rotterdam van 14 december 2023 overgelegd, met daarin het advies om hem te ontheffen van de participatieplicht omdat hij duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het ontbreken van basale werknemersvaardigheden niet situationeel is en medisch kan worden verklaard door een zeer laag IQ, een zeer lage verwerkingssnelheid en de vele fysieke problemen. Appellant heeft geen basale werknemersvaardigheden en zal deze ook niet kunnen ontwikkelen. Er wordt onvoldoende gewicht toegekend aan de gevolgen in zijn dagelijks leven en te veel waarde toegekend aan een zin in het schoolrapport, waarin staat dat hij niet gemotiveerd was voor school en stages. Ook bevat het rapport van de arbeidsdeskundige tegenstrijdigheden, omdat eerst wordt geconcludeerd dat appellant moeite heeft om zijn afspraken na te komen en een opdracht uit te voeren, maar vervolgens dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden
.Onder verwijzing naar zijn stages (onder meer klasse-assistent, bier inpakken) heeft appellant aangevoerd dat hij de taak niet kan uitvoeren omdat zijn stages eenvoudige taken betrof waarbij hij al werd overvraagd.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedatum] 2021 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank naar voren bracht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten genoemd. Hij heeft ook geen nieuwe medische informatie overgelegd die ziet op de te beoordelen datum ( [geboortedatum] 2021). In de kern betoogt appellant dat hij door zijn beperkingen geen arbeidsvermogen heeft, waarbij het volgens appellant met name gaat om het ontbreken van basale werknemersvaardigheden. Appellant verwijst daarbij vooral naar het niet lukken van eerdere stages en problemen met school. De rechtbank heeft deze gronden van appellant afdoende besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
4.4.
Daar voegt de Raad het volgende aan toe. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidsdeskundige dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Uit het intelligentieonderzoek van 21 april 2021 blijkt dat er geen sprake was van cognitieve overvraging op school en evenmin van forse problemen in het nakomen van afspraken of het begrijpen en onthouden van instructies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder voldoende gemotiveerd dat bij de geselecteerde taak rekening is gehouden met de fysieke beperkingen en de begeleidingsbehoefte van appellant.
4.5.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. De brief van de kinderneuroloog van 6 juni 2023 en de adviesbrief van de gemeente [woonplaats] van 13 december 2023 zien niet op de beoordelingsdatum. De adviesbrief bevat bovendien alleen een conclusie en heeft betrekking op een ander toetsingskader. Zoals het Uwv ter zitting heeft toegelicht kan appellant een nieuwe aanvraag doen als sprake is van toegenomen klachten.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5. volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op [geboortedatum] 2021 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden geen jonggehandicapte is. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) L.B. Vrugt