In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die per 2 oktober 2020 door het Uwv is vastgesteld op 59,05%. Appellant is van mening dat zijn beperkingen niet juist zijn ingeschat en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 juni 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N.A.C. Versteden, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs. De ex-werkgever, Shell Nederland Chemie B.V., heeft zich als derde-belanghebbende gesteld en werd vertegenwoordigd door mr. B. Filippo.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant eerder als proces-operator werkte en zich op 5 oktober 2018 ziekmeldde. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv op 8 oktober 2020 geweigerd om deze uitkering toe te kennen, omdat er geen beperkingen waren vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt, waarna het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid op 59,05% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteert.
De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv overwogen en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant in stand, zonder vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.